202200863/1/A3.
Datum uitspraak: 23 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 december 2021 in zaak nr. 20/2060 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2018 heeft het college een verzoek van [appellant] om wijziging van zijn geboortedatum in de basisregistratie personen (hierna: Brp) afgewezen.
Bij besluit van 25 februari 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 december 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. K.R. Lieuw On, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. de Ruijter, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft zich op 20 februari 1980 met de geboortedatum [geboortedatum] 1960 ingeschreven in de Brp. Een aantal jaren later heeft [appellant] in Turkije zijn geboortedatum laten wijzigen naar [geboortedatum] 1956. In 2014 heeft [appellant] voor het eerst een aanvraag ingediend om zijn aangepaste geboortedatum te laten wijzigen in de Brp, maar zijn aanvraag is bij besluit van 14 maart 2014 afgewezen.
1.1. Op 30 augustus 2018 heeft [appellant] het college, door middel van een tweede aanvraag, opnieuw verzocht om zijn in de Brp geregistreerde geboortedatum te wijzigen. Volgens hem blijkt uit een vonnis van 5 december 2001 van de rechtbank in Turkije en een uittreksel uit de Turkse burgerlijke stand dat hij op [geboortedatum] 1956 is geboren in plaats van op [geboortedatum] 1960. Bij besluit van 18 september 2018 heeft het college de tweede aanvraag, onder verwijzing naar het eerdere besluit van 14 maart 2014, afgewezen. Het college heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. In bezwaar heeft het college dit besluit gehandhaafd. De rechtbank heeft dit rechtmatig geacht.
Wettelijk kader
2. Artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:
‘’1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn vermeld, kan het bestuursorgaan […] de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.‘’
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. De rechtbank heeft allereerst overwogen dat mocht het zo zijn dat [appellant] het eerdere besluit van 14 maart 2014 niet heeft ontvangen, hij daartegen alsnog bezwaar kan maken. De rechtbank heeft verder overwogen dat vaststaat dat [appellant] eerder een aanvraag heeft ingediend om zijn geboortedatum te laten wijzigen. Ter onderbouwing heeft [appellant] destijds een aantal stukken overgelegd, waaronder een Turks vonnis en een uittreksel uit de burgerlijke stand. Het college heeft deze stukken inhoudelijk beoordeeld en de aanvraag van [appellant] afgewezen. Bij de tweede aanvraag heeft [appellant] opnieuw dezelfde stukken overgelegd. Het college heeft die stukken terecht niet aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Volgens de rechtbank heeft het college daarom gebruik mogen maken van zijn bevoegdheid om artikel 4:6 van de Awb toe te passen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het feit dat [appellant] pas later in aanmerking komt voor een ouderdomspensioen geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid is. Dit pensioenrechtelijke gevolg was namelijk bij de eerste aanvraag ook al aanwezig. Tot slot overweegt de rechtbank dat het beroep op de rechtspraak over duuraanspraken niet opgaat. Een brp-wijziging is namelijk geen doorlopende aanspraak, waardoor die rechtspraak niet van toepassing is op de situatie van [appellant].
Hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de aanvraag heeft mogen afwijzen. Hij is van mening dat niet vaststaat dat op 14 maart 2014 reeds een besluit is genomen op zijn eerste verzoek tot wijzigen van zijn geboortedatum. Gelet hierop had het college een inhoudelijk besluit moeten nemen op zijn verzoek. Verder voert [appellant] aan dat wel sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, namelijk de wijziging van de Algemene Ouderdomswet. Ten slotte is de rechtspraak met betrekking tot duurafspraken van toepassing, aldus [appellant].
De beoordeling
4.1. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder nummer 3 tot en met 4.3 van die uitspraak opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daaraan nog toe dat op de zitting bij de Afdeling is gebleken dat tegen het besluit van 14 maart 2014 inmiddels bezwaar is gemaakt door [appellant]. Het college heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat dat bezwaar inhoudelijk zal worden beoordeeld. [appellant] kan, als hij het niet eens is met de uitkomst van die besluitvorming, daartegen rechtsmiddelen aanwenden.
4.2. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Neuwahl
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022
280-1011