ECLI:NL:RVS:2022:3404

Raad van State

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
202107742/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar tegen e-mail over stagebegeleiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 18 november 2021. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, nadat de raad van de orde van advocaten in Amsterdam op 21 augustus 2020 het bezwaar van [appellant] tegen een e-mail van zijn mentor niet-ontvankelijk had verklaard. De e-mail, verzonden op 25 april 2019, bevatte vragen van de mentor over de stand van zaken van de stagebegeleiding van [appellant]. De raad van Amsterdam oordeelde dat de e-mail geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat deze slechts informatief van aard was en geen rechtsgevolgen had.

De rechtbank bevestigde dit oordeel en stelde dat de e-mail geen besluit was, omdat deze niet de intentie had om een publiekrechtelijke rechtshandeling te verrichten. [appellant] betoogde dat de e-mail wel degelijk een besluit was, omdat deze implicaties had voor zijn stage. De rechtbank oordeelde echter dat de opschorting van de stage niet het gevolg was van de e-mail, maar van de feitelijke situatie waarin [appellant] zich bevond, namelijk het ontbreken van een patroon.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 2 november 2022 behandeld en op 23 november 2022 uitspraak gedaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de raad van Amsterdam het bezwaar van [appellant] terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad oordeelde dat er geen proceskosten vergoed hoefden te worden.

Uitspraak

202107742/1/A3.
Datum uitspraak: 23 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Holland van 18 november 2021 in zaak nr. 20/6715 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam.
Procesverloop
Bij e-mail van 25 april 2019 heeft [mentor], destijds mentor van [appellant] en lid van de raad van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de raad van Amsterdam), [appellant] gevraagd naar de stand van zaken ten aanzien van de begeleiding van zijn stage.
Bij besluit van 21 augustus 2020 heeft de raad van Amsterdam het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 18 november 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Amsterdamse orde heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2022, waar de raad van Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. S.M. de Waard, advocaat te Amsterdam, en mr. E.J. Henrichs, voormalig deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Op 25 april 2019 heeft [mentor] aan [appellant] gemaild:
"Geachte confrère,
Na mijn e-mail van 4 april jl. (hieronder) heb ik op 11 april een telefoontje van mr. Huisman gehad die zei namens u op te treden. Vandaag bereikt mij het bericht dat [patroon A] afziet van zijn voornemen uw patroon te worden.
Ik ontvang graag een update van de huidige situatie.
Bent u nog in gesprek met [patroon B]?
Wordt u nog begeleid door [patroon C]? En zo ja, waaruit bestaat deze begeleiding?
Ik wijs u erop dat zo lang u niet feitelijk wordt begeleid uw stage is opgeschort.
U mag slechts onder begeleiding van een patroon praktijk uitoefenen.
Ik hoor graag per omgaande."
2.       [appellant] heeft tegen deze e-mail bezwaar gemaakt. De raad van Amsterdam heeft dit niet-ontvankelijk verklaard, omdat volgens hem geen sprake is van een besluit.
3.       Ingevolge artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is een besluit een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
4.       De rechtbank heeft in overwegingen 4.2 en 4.3 geoordeeld: "In de brief staat dat de voormalige mentor van eiser graag een update ontvangt van de huidige situatie. Uit de brief maakt de rechtbank op dat de mentor informeert naar de huidige stand van zaken omtrent de stagebegeleiding van eiser. Verder staat in de brief wat de gevolgen zijn voor eiser als hij (feitelijk) niet begeleid wordt, namelijk dat de stage dan is opgeschort. De rechtbank leest in de zinsnede 'ik wijs u erop' een waarschuwing. Uit de brief blijkt niet dat wordt vastgesteld dat eiser geen begeleiding (meer) krijgt. De brief sluit ermee af dat de mentor graag per omgaande van eiser hoort. Ook daaruit maakt de rechtbank op dat verzocht wordt om (nadere) informatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de e-mail daarom een informatief karakter. Volgens vaste rechtspraak is een informatieve e-mail/brief geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
Omdat geen sprake is van een besluit in de zin van de Awb, konden en kunnen er geen rechtsmiddelen tegen worden ingesteld. Verweerder heeft daarom het bezwaar gericht tegen de e-mail van 25 april 2019 terecht niet-ontvankelijk verklaard."
De rechtbank heeft de vraag of sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, en doorbreking van de formele rechtskracht, niet besproken, omdat het niet van belang is.
5.       [appellant] betoogt dat de e-mail wel een besluit is. In de e-mail wordt geïmpliceerd dat hij niet meer zou worden begeleid door [patroon C]. [mentor] heeft het in de mail over ‘uw stage’, wat betekent dat de e-mail is geconcretiseerd op zijn stage. Het gevolg van deze e-mail was dat zijn stage van rechtswege was opgeschort bij [patroon C]. De e-mail is dus niet van louter administratieve aard. Effectieve rechtsbescherming ontbreekt in het geheel als de e-mail van [mentor] niet als een besluit wordt aangemerkt. De rechtbank had bovendien moeten beoordelen of er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding en of de formele rechtskracht had moeten worden doorbroken, aldus [appellant].
6.       Dit betoog slaagt niet. De rechtbank heeft terecht en op juiste gronden geoordeeld dat de e-mail geen rechtsgevolg heeft en daarom geen besluit is. Bovendien volgt uit artikel 3.4, tweede lid, onder b, van de Verordening op de advocatuur dat een stage van rechtswege is opgeschort indien de stagiaire geen patroon heeft of de praktijk niet onder zijn begeleiding uitoefent. De e-mail van [mentor] heeft hierin geen verandering kunnen brengen. De opschorting is geen gevolg van deze e-mail, maar van de feitelijke situatie. De rechtbank heeft niet hoeven ingaan op de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar was en of de formele rechtskracht had moeten worden doorbroken, omdat uit het voorgaande al volgt dat de raad van Amsterdam het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
8.       De raad van Amsterdam hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. P.H.A. Knol en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Greben, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Greben
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022
851