ECLI:NL:RVS:2022:3420

Raad van State

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
202100602/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. ten Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Kom Duizel-Noord, tweede fase' en de bouw van woningen in Eersel

Op 23 november 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan 'Kom Duizel-Noord, tweede fase', vastgesteld door de raad van de gemeente Eersel op 24 november 2020. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van 61 woningen mogelijk, waarvan acht woningen in het plandeel ten zuiden van de weg Kleine Rul, dat grenst aan het perceel van de appellanten. De appellanten, wonend te Duizel, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij zich specifiek richten op de motivering van de raad voor het aantal woningen en de afwezigheid van een groenstrook aan de oostzijde van hun perceel.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op 19 oktober 2022, waarbij de appellanten werden bijgestaan door hun advocaat. In de overwegingen van de uitspraak is ingegaan op de vraag of de raad voldoende gemotiveerd heeft waarom het aantal woningen is verhoogd van zeven naar acht, en of de afwezigheid van een groenstrook aan de oostzijde van de gronden gerechtvaardigd is. De Afdeling concludeert dat de raad voldoende heeft toegelicht dat de bouw van acht woningen mogelijk is zonder afbreuk te doen aan de ruimtelijke inpasbaarheid en dat de afwezigheid van een groenstrook aan de oostzijde niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

De beroepsgronden van de appellanten zijn ongegrond verklaard, en de raad hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak bevestigt de beleidsruimte van de raad bij het vaststellen van bestemmingsplannen en de noodzaak om belangen af te wegen in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Uitspraak

202100602/1/R2.
Datum uitspraak: 23 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna in enkelvoud: [appellant]), wonend te Duizel, gemeente Eersel,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Eersel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Kom Duizel-Noord, tweede fase" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 oktober 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, en de raad, vertegenwoordigd door N.A. Fischer-van de Vliert, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       De afgelopen jaren is het plan Duizel-Noord ontwikkeld. Om te voorzien in voldoende woningaanbod heeft de raad nu een bestemmingsplan voor een tweede fase vastgesteld. Daarin wordt verspreid over een aantal gebieden de bouw van 61 woningen mogelijk gemaakt. De bezwaren van [appellant] richten zich alleen tegen het plandeel ten zuiden van de weg Kleine Rul, dat grenst aan het perceel van [appellant]. In dat gebied maakt het bestemmingsplan de bouw van maximaal acht woningen mogelijk.
Toetsingskader
2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Aantal woningen
3.       In beroep voert [appellant] aan dat de raad niet goed heeft gemotiveerd waarom hij is afgeweken van het stedenbouwkundig plan waarin op de hiervoor bedoelde plek van zeven woningen is uitgegaan. Onduidelijk is volgens [appellant] waarom de raad in het bestemmingsplan opeens acht woningen heeft opgenomen. Ook verwijst de raad ter motivering naar een beeldkwaliteitsplan, terwijl dit plan niet bij het bestemmingsplan is gevoegd.
3.1.    Het stedenbouwkundig plan is voorafgaand aan het opstellen van het bestemmingsplan gemaakt en bestaat alleen uit enkele tekeningen. Het bevat geen verdere toelichting. In de plantoelichting staat dat het stedenbouwkundig plan een indicatief beeld geeft. De stedenbouwkundige indicatieve invulling zal volgens de plantoelichting wel richtinggevend zijn bij de feitelijke uitvoering, maar met enige flexibiliteit. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het stedenbouwkundig plan als meer dan alleen indicatief moet worden aangemerkt. De Afdeling gaat daarom uit van het indicatieve karakter van het stedenbouwkundigplan.
3.2.    De raad heeft voorts toegelicht dat hij de mogelijkheid van acht woningen in het bestemmingsplan heeft opgenomen, omdat de kavels dermate breed zijn dat dit mogelijk is en is gebleken dat de realisatie van acht woningen uitvoerbaar is zonder afbreuk te doen aan de ruimtelijke inpasbaarheid. Daarmee heeft de raad voldoende toegelicht waarom hij in het bestemmingsplan is afgeweken van het stedenbouwkundig plan. De verwijzing naar het beeldkwaliteitsplan laat onverlet dat de raad in het bestemmingsplan heeft toegelicht waarom het plan op die plek kan voorzien in de mogelijkheid om acht woningen te bouwen. De betekenis van het beeldkwaliteitsplan en of dat plan al dan niet deel uitmaakt van de procedure kan dan ook in het midden blijven. [appellant] heeft verder ook niet toegelicht of aannemelijk gemaakt waarom de mogelijkheid van acht woningen in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Tweede bouwlaag
4.       Naar aanleiding van de zienswijze van [appellant] heeft de raad de tweede bouwlaag van de geplande woningen direct grenzend aan de percelen aan de Groenstraat geschrapt. [appellant] betoogt in het verlengde daarvan dat een van de aangepaste planregels over het verwijderen van de tweede bouwlaag weliswaar gewenst is, maar onjuist is geformuleerd door verkeerd gebruik van het woord 'bebouwingspercentage'. De planregels zijn daarom niet in overeenstemming met het besluit van de raad, aldus [appellant].
4.1.    De raad heeft in het vaststellingsbesluit opgenomen dat aan de oostzijde van het woonveld ten zuiden van de Kleine Rul de mogelijkheid voor een tweede bouwlaag is uitgesloten. De raad heeft verder opgenomen dat de bouwhoogte tussen de 25 en 50% van de woning maximaal 4 meter bedraagt. Aan de planregels is toegevoegd dat - in afwijking van de maximale bouwhoogte van de eerste bouwlaag van 3,5 meter - de bouwhoogte van de eerste bouwlaag voor een 'bebouwingspercentage' van minimaal 25% en maximaal 50% van de oppervlakte 4 meter bedraagt (artikel 5.2.1, onder i, van de planregels).
4.2.    De raad stelt terecht dat uit de planregels voldoende duidelijk wordt dat het gaat om een percentage van de eerste bouwlaag en niet om een percentage van de oppervlakte van het hele perceel. Zoals de raad toelicht, is artikel 5.2.1, onder i, van de planregels een variant op onderdeel f van dat artikel waarin is geregeld dat een opbouw, of tweede bouwlaag, boven de eerste bouwlaag is toegestaan tot een maximum bebouwingspercentage van 50% van de oppervlakte van de eerste bouwlaag. Daarnaast betoogt [appellant] ten onrechte dat het 'bebouwingspercentage' altijd wordt berekend over het hele perceel. In artikel 1 van de planregels is het 'bebouwingspercentage' namelijk omschreven als 'een in de regels dan wel op de verbeelding opgenomen getal dat het percentage van een bouw-, aanduidings- of bestemmingsvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd'. Daarmee is de definitie anders dan [appellant] stelt. [appellant] heeft naar aanleiding van de zienswijze gekregen wat werd gewenst, namelijk dat de raad de tweede bouwlaag van de geplande woningen direct grenzend aan de percelen aan de Groenstraat heeft geschrapt. Het betoog slaagt niet.
Groenstrook
5.       In beroep voert [appellant] aan dat de raad ten onrechte in het plan aan de oostzijde van de gronden niet in een groenstrook heeft voorzien. Volgens hem is de afstand van de mogelijke bebouwing tot zijn perceel erg kort. Bovendien is aan de westzijde en zuidzijde wel een groenstrook opgenomen en daar is de afstand tussen de bestaande bebouwing en de mogelijk nieuwe bebouwing groter of minstens even groot.
5.1.    De raad heeft zich op het standpunt mogen stellen dat een groenstrook aan de oostzijde geen meerwaarde heeft voor het plangebied. De percelen zijn aan beide kanten voldoende diep, zodat de privacy in voldoende mate is gewaarborgd. De groenstrook aan de westzijde is niet vergelijkbaar, omdat op die plek al een groenstrook aanwezig is die in het plan is opgenomen. Weliswaar is de situatie aan de zuidzijde wel vergelijkbaar en is daar een groenstrook opgenomen in het plan, maar de raad heeft ter zitting toegelicht dat dit bij nader inzien uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening niet nodig was, wat met zich brengt dat de raad niet gehouden is ook aan de oostzijde een groenstrook in het plan op te nemen. Het betoog slaagt daarom niet.
Hoogteverschil
6.       Volgens [appellant] zal er een hoogteverschil van 0,6 tot 0,7 meter ontstaan tussen de percelen binnen het plandeelgebied en hun perceel door een noodzakelijke ophoging van de gronden van de percelen bij het bebouwen. Hierdoor zal volgens van de Ven een afwateringsprobleem ontstaan waar de raad ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden en zal het verschil in bebouwing groter zijn dan de raad heeft beoogd.
6.1.    De raad heeft bevestigd dat de percelen in het gebied momenteel lager liggen dan het peil, zodat waarschijnlijk is dat het plandeelgebied zal worden opgehoogd als wordt gebouwd. Het zogeheten bouwrijp maken. Weliswaar kan niet worden uitgesloten dat enig verschil in hoogte met het perceel van [appellant] zal ontstaan en het plandeelgebied hoger komt te liggen dan het perceel van [appellant], maar de raad ontkent dat een eventueel hoogteverschil leidt tot wateroverlast. De raad wijst er daarbij op dat het plan voorziet in een gescheiden rioolwatersysteem waarbij het hemelwater op de bebouwing en de bestrating wordt opgevangen en afgevoerd naar het centrale groene middengebied, waar het vervolgens kan worden geïnfiltreerd. Dat gebied grenst niet aan het perceel van [appellant], en zo wordt door dit systeem niet bijgedragen aan mogelijke afwateringsproblemen in de richting van het perceel van [appellant]. Daarnaast heeft de raad toegelicht dat de tuinen het resterende hemelwater op zullen zijgen. De raad heeft zich daarom op het standpunt mogen stellen dat enig hoogteverschil op natuurlijke wijze kan worden opgevangen en dat niet aannemelijk is dat het plan leidt tot een onaanvaardbare wateroverlast of andere afwateringsproblemen op het perceel van [appellant].
6.2.    Ook zal een eventuele ophoging niet leiden tot hogere bebouwing dan de raad heeft beoogd. In de planregels is immers geregeld dat de bouwhoogte wordt berekend vanaf het 'peil' en het peil is in het bestemmingsplan vastgesteld op een hoogte onafhankelijk van de feitelijke hoogte van de grond van de percelen. Het betoog slaagt niet.
Ingetrokken beroepsgrond
7.       De beroepsgrond om rekening te houden met de belangen van een eigenaar van nabij gelegen gronden en de daarop aanwezige bijenhouderij is op zitting ingetrokken. De Afdeling zal daarom op die grond niet ingaan.
Conclusie
8.       Het beroep is ongegrond. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Ten Veen
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ahmady-Pikart
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022
638