ECLI:NL:RVS:2022:349

Raad van State

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
202105052/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 2 februari 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had eerder, op 17 mei 2021, een aanvraag ingediend die door de staatssecretaris was afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, had op 28 juli 2021 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, het besluit van de staatssecretaris vernietigd en de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. De staatssecretaris werd ook veroordeeld tot vergoeding van proceskosten.

In de uitspraak van de Raad van State werd vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende inzicht had gegeven in de beoordeling van de geloofwaardigheid van de afvalligheid van de vreemdeling. Dit gebrek aan transparantie maakte het voor de bestuursrechter onmogelijk om de zorgvuldigheid van de besluitvorming te toetsen. De Raad van State oordeelde dat de zesde grief van de vreemdeling slaagde en verklaarde het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de rechtbank werd in zijn geheel vernietigd, en het besluit van de staatssecretaris werd ook vernietigd. De staatssecretaris moet nu opnieuw beslissen op de aanvraag van de vreemdeling, rekening houdend met de actuele feiten en omstandigheden.

De Raad van State heeft de staatssecretaris bovendien veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 2.277,00 bedragen, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door de staatssecretaris in asielzaken.

Uitspraak

202105052/1/V2.
Datum uitspraak: 2 februari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 28 juli 2021 in zaak nr. NL21.7541 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 17 mei 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 28 juli 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven en de staatssecretaris veroordeeld in de vergoeding van de proceskosten.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.J. Blijdorp, advocaat te Arkel, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       In de uitspraak van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:94, heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt op welke manier hij in algemene zin het onderzoek naar de geloofwaardigheid van de afvalligheid verricht en hoe de beoordeling daarvan plaatsvindt. Hierdoor is het voor de bestuursrechter niet mogelijk om daadwerkelijk en effectief te toetsen hoe de staatssecretaris in concrete gevallen het onderzoek en de beoordeling verricht en of concrete besluiten over de geloofwaardigheid van de afvalligheid zorgvuldig worden voorbereid en deugdelijk worden gemotiveerd. Uit deze uitspraak volgt dat de zesde grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt in haar geheel vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 17 mei 2021 wordt vernietigd. Omdat de staatssecretaris opnieuw op de aanvraag moet beslissen en daarbij rekening moet houden met de feiten en omstandigheden zoals die op dat moment zijn, is het niet nodig wat de vreemdeling verder in hoger beroep en beroep heeft aangevoerd te bespreken. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 28 juli 2021 in zaak nr. NL21.7541;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 17 mei 2021, V-[…];
V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Renting, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Renting
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2022
894.