ECLI:NL:RVS:2022:3534

Raad van State

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
202202125/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die hun beroep tegen de afwijzing van hun aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ongegrond heeft verklaard. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 4 september 2020 de aanvragen afgewezen en het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar op 16 april 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde op 10 maart 2022 dat de staatssecretaris terecht had gehandeld.

De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. M.L. van Riel, hebben in hun hoger beroep onder andere geklaagd over een schending van de hoorplicht. De Raad van State oordeelt dat de rechtbank deze klacht ten onrechte niet heeft beoordeeld, maar dat dit niet leidt tot vernietiging van de uitspraak. De staatssecretaris heeft de hoorplicht niet geschonden, omdat de vreemdelingen in hun bezwaar onvoldoende nieuwe informatie hebben aangeleverd die hun claims over de persoonlijke banden met de referent kon onderbouwen.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de grieven van de vreemdelingen niet leiden tot vernietiging van de uitspraak. De grieven bevatten geen vragen die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank blijft in stand. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202202125/1/V3.
Datum uitspraak: 18 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 10 maart 2022 in zaak nr. NL21.7335 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 4 september 2020 heeft de staatssecretaris aanvragen om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 16 april 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 maart 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M.L. van Riel, advocaat te Alkmaar, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdelingen klagen in grief 6 terecht dat de rechtbank ten onrechte de beroepsgrond over schending van de hoorplicht niet heeft beoordeeld. Deze grief leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak. De staatssecretaris heeft de hoorplicht in bezwaar namelijk niet geschonden. Gelet op alles wat de vreemdelingen in bezwaar hebben aangevoerd, kon de staatssecretaris in dit geval redelijkerwijs tot het oordeel komen dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De staatssecretaris heeft hierbij terecht betrokken dat het aan de vreemdelingen is om de hechte persoonlijke banden aannemelijk te maken. In deze procedure hebben de vreemdelingen nauwelijks meer toelichting gegeven en stukken overgelegd over de gestelde relatie met referent dan in de eerdere procedure die ook niet tot afgifte van een mvv heeft geleid. Dit terwijl de staatssecretaris referent in de aanvraagfase schriftelijk in de gelegenheid heeft gesteld om te verklaren over de invulling van het gestelde gezinsleven met de vreemdelingen. Referent heeft hier slechts zeer summier gebruik van gemaakt. De vreemdelingen hebben in de bezwaarfase ook geen nieuwe informatie verstrekt ten opzichte van de aanvraagfase. De Afdeling wijst op haar uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, onder 5.1.
De grief faalt.
2.       Wat de vreemdelingen in grieven 1 tot en met 5 hebben aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schipper
griffier
872-1017