ECLI:NL:RVS:2022:3534
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die hun beroep tegen de afwijzing van hun aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ongegrond heeft verklaard. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 4 september 2020 de aanvragen afgewezen en het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar op 16 april 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde op 10 maart 2022 dat de staatssecretaris terecht had gehandeld.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. M.L. van Riel, hebben in hun hoger beroep onder andere geklaagd over een schending van de hoorplicht. De Raad van State oordeelt dat de rechtbank deze klacht ten onrechte niet heeft beoordeeld, maar dat dit niet leidt tot vernietiging van de uitspraak. De staatssecretaris heeft de hoorplicht niet geschonden, omdat de vreemdelingen in hun bezwaar onvoldoende nieuwe informatie hebben aangeleverd die hun claims over de persoonlijke banden met de referent kon onderbouwen.
De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de grieven van de vreemdelingen niet leiden tot vernietiging van de uitspraak. De grieven bevatten geen vragen die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank blijft in stand. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.