ECLI:NL:RVS:2022:3550
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdeling
Op 5 december 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 20 september 2019 was afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling ongegrond op 31 januari 2020. De rechtbank oordeelde op 18 juni 2021 dat het beroep van de vreemdeling gegrond was en vernietigde de afwijzing, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. N. van Bremen, heeft hoger beroep ingesteld. In de overwegingen van de Raad van State werd vastgesteld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Raad van State oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij in zijn land van herkomst, Congo, geen aanvaardbare toekomst had, omdat er bloed- of aanverwanten zijn die voor hem kunnen zorgen.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 december 2022.