ECLI:NL:RVS:2022:3568

Raad van State

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
202204844/1/R3 en 202204844/4/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening en hoger beroep inzake handhaving erfafscheiding in Woubrugge

Op 6 december 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin [appellant] in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem, dat op 27 maart 2020 aan [appellant] een dwangsom oplegde om een zonder omgevingsvergunning gerealiseerde erfafscheiding te verwijderen of te verlagen tot een hoogte van maximaal 1 meter. De rechtbank had eerder het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 6 december 2022 heeft [appellant] betoogd dat de erfafscheiding niet in het voorgevelgebied ligt en daarom 2 meter hoog mocht zijn. Hij stelde dat een deel van de erfafscheiding al in 2005 was gerealiseerd en dat hij deze had verlengd. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat het oorspronkelijke deel van de erfafscheiding gedeeltelijk in het voorgevelgebied staat, zoals vastgesteld in een eerdere uitspraak van de Afdeling op 22 augustus 2022. Dit betekende dat de erfafscheiding in strijd met het bestemmingsplan was, aangezien deze hoger was dan 1 meter.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het college terecht had gehandhaafd en dat het verzoek van [appellant] om een voorlopige voorziening te treffen werd afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college niet verplicht was om proceskosten te vergoeden. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het verzoek van [appellant] af.

Uitspraak

202204844/1/R3 en 202204844/4/R3.
Datum uitspraak: 6 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van de Awb, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Woubrugge, gemeente Kaag en Braassem,
tegen uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 augustus 2022 in zaak nr. 20/5644 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem.
Openbare zitting gehouden op 6 december 2022 om 10:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. N. Verheij, voorzitter
griffier: mr. J.N. Witsen
Verschenen:
[appellant];
het college, vertegenwoordigd door K. Moenis;
[partij A] en [partij B], bijgestaan door mr. D. Quakernaat, rechtsbijstandverlener te Leusden.
Bij besluit van 27 maart 2020 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast om een zonder omgevingsvergunning gerealiseerde erfafscheiding aan de [locatie] in Woubrugge, voor zover gelegen voor de voorgevelrooilijn, te verwijderen en verwijderd te houden of te verlagen en verlaagd te houden tot een hoogte van maximaal 1 m.
Bij besluit van 25 augustus 2020 heeft college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 augustus 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft [appellant] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
De voorzieningenrechter is om de volgende redenen tot dit oordeel gekomen.
[appellant] heeft zich op het standpunt gesteld dat de erfafscheiding niet in voorgevelgebied (voor de voorgevelrooilijn) ligt, en daarom 2 m hoog mocht zijn. Verder heeft hij naar voren gebracht dat een deel van de erfafscheiding van 2 m hoog al in 2005 is gerealiseerd. Op de zitting heeft hij toegelicht dat hij deze een paar jaar geleden heeft verlengd tot aan het water van de Woudwetering. Na de opgelegde last heeft hij dit nieuwe gedeelte verlaagd door hier een stuk van de erfafscheiding af te halen. Op de zitting heeft [appellant] aangegeven dat het hem in dit geding alleen nog gaat om het oorspronkelijke deel, dat een lengte van 1,5 m heeft en altijd 2 m hoog is geweest. Volgens hem mocht het college daar niet handhavend tegen optreden omdat dit deel van de erfafscheiding werd beschermd door overgangsrecht.
De voorzieningenrechter overweegt dat het oorspronkelijke deel waarop [appellant] doelt, in elk geval gedeeltelijk in het gebied tussen het water van de Woudwetering en de woning van [appellant] staat. In de beroepszaak tegen het nu geldende bestemmingsplan "Kernen Woubrugge-Hoogmade", heeft de Afdeling op 22 augustus 2022 uitspraak gedaan (ECLI:NL:RVS:2022:2398). Uit die uitspraak volgt dat dit gebied in dit geval het voorgevelgebied is. Dat staat nu niet langer ter discussie.
Er was sprake van een overtreding, omdat vaststaat dat de erfafscheiding in dit gebied in strijd met het bestemmingsplan hoger was dan 1 m.
[appellant] beroept zich op overgangsrecht. Daargelaten of [appellant] dat betoog in dit stadium van het geschil nog naar voren mocht brengen, slaagt het niet. Ook als het zo is dat de oorspronkelijke erfafscheiding van 1,5 m lang er al vanaf 2005 stond, dan is die erfafscheiding door de verlenging daarvan tot aan het water ingrijpend gewijzigd. Dat was op grond van het overgangsrecht niet toegestaan. De erfafscheiding kan daarna niet meer in stukken worden opgeknipt, in die zin dat een gedeelte daarvan een overtreding oplevert, en een ander gedeelte niet omdat het nog altijd onder het overgangsrecht valt. Dit betekent dat het college [appellant] mocht gelasten om de hele erfafscheiding in het voorgevelgebied te verlagen tot een hoogte van 1 m.
Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Verheij
voorzieningenrechter
w.g. Witsen
griffier