202205535/2/A3.
Datum uitspraak: 1 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 augustus 2022 in zaak nr. 21/2165 in het geding tussen:
[appellant], wonend te Amsterdam,
en
het college.
Openbare zitting gehouden op 1 december 2022 om 10:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. S.F.M. Wortmann, voorzieningenrechter
griffier: mr. T.E. Larsson-van Reijsen
Verschenen:
Het college, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. van Gellekom en M. Guminska;
[appellant], vertegenwoordigd door mr. R.G.P. van Marle, advocaat te Amsterdam.
Bij besluit van 6 november 2020 heeft het college een aanvraag van [appellant] om verlening van een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 4 maart 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 augustus 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld. Tevens heeft het college de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die inhoudt dat het in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen gevolg hoeft te geven aan de aangevallen uitspraak.
Beslissing
De voorzieningenrechter
I. wijst het verzoek af;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Gronden
- Het belang van het college bij het verzoek is het voorkomen dat het naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank eerst medisch advies over de gezondheidstoestand van de zoon van [appellant] bij de GGD moet inwinnen om het beroep op de hardheidsclausule te kunnen beoordelen.
- Het college heeft ter zitting gesteld dat het, ook zonder medisch onderzoek, bereid is om aan te nemen dat de zoon van [appellant] medische problemen heeft en daarom een eigen slaapkamer nodig heeft, maar dat dit geen reden is om een urgentieverklaring te verlenen.
- Uitgangspunt is dat rechterlijke uitspraken moeten worden uitgevoerd. Dat wat het college naar voren heeft gebracht, geeft geen aanleiding daar in dit geval anders over te denken. Daarbij is van belang dat het college naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank niet gehouden is om een urgentieverklaring te verlenen.
- Het belang van een efficiënte en finale geschillenbeslechting is gediend met het nemen van een besluit ter uitvoering van de uitspraak. Het nieuwe besluit op bezwaar kan met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, worden meegenomen bij de beoordeling van het door het college ingestelde hoger beroep.
- Voor zover het college bij het nemen van het nieuwe besluit op bezwaar met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank genoodzaakt is af te wijken van de systematiek van de Huisvestingsverordening 2020, zoals uiteengezet in het hogerberoepschrift, wordt dat nieuwe besluit genomen onder voorbehoud van het standpunt van het college in de bodemprocedure in hoger beroep.
w.g. Wortmann
voorzieningenrechter
w.g. Larsson-van Reijsen
griffier
978