202107178/1/V3.
Datum uitspraak: 7 februari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 9 november 2021 in zaak nr. NL21.14904 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 15 september 2021 heeft de staatssecretaris de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 9 november 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
Inleiding
1. Aan de vreemdeling is, zoals blijkt uit het procesverloop hierboven, op 15 september 2021 een maatregel tot vrijheidsontneming opgelegd. De wettelijke grondslag daarvoor is artikel 6, derde lid, van de Vw 2000. Voordat deze maatregel is opgelegd is hem tijdens een gehoor uitgelegd wat er stond te gebeuren en is aan hem gevraagd of er omstandigheden waren die aanleiding gaven voor een lichter middel dan vrijheidsontneming. Uit het op ambtsbelofte opgemaakte "proces-verbaal van bevindingen bij aanvraag asiel" van diezelfde dag blijkt dat de vreemdeling heeft verklaard dat er geen omstandigheden waren die aan zijn vrijheidsontneming in de weg stonden. Verder is aan de vreemdeling gevraagd of rekening gehouden moest worden met medische omstandigheden en of hij medicatie gebruikt. Daarop heeft hij geantwoord dat hij volledig gezond is en geen medicatie gebruikt.
2. Op 16 september 2021 is een iMMO-signaleringslijst opgesteld. Daarin staat dat de vreemdeling zichtbare tekenen vertoont van PTSS, dat hij geagiteerd is en herbelevingen en zelfmoordgedachten heeft. Verder is hierop aangekruist dat hij een gespannen lichaamshouding heeft, motorisch onrustig is, van bepaalde geluiden schrikt, veel huilt, in woede ontsteekt, een vlakke gezichtsuitdrukking heeft, een afwezige indruk maakt en van de hak op de tak springt. Ook is hierop vermeld dat hij verwondingen heeft op zijn armen en benen als gevolg van automutilatie. Verder indiceert de opsteller van deze lijst nader onderzoek en traumagerichte behandeling. De vreemdeling heeft in beroep erop gewezen dat hij op 17 september 2021 overleg heeft gehad met een seniormedewerker van de IND en daarbij gelet op het voorgaande heeft verzocht de maatregel op te heffen.
3. De vrijheidsontnemende maatregel van 15 september 2021 is op 1 oktober 2021 opgeheven vanwege een opvolgende detentiemaatregel op grond van een andere grondslag. De rechtbank heeft het door de vreemdeling tegen de maatregel van 15 september 2021 ingestelde beroep gegrond verklaard en aan hem een schadevergoeding toegekend. De rechtbank overweegt dat de iMMO-signaleringslijst is opgesteld door een arts en dat de inhoud van deze lijst de staatssecretaris aanleiding had moeten geven om de vrijheidsontneming te heroverwegen in het kader van de op hem rustende verplichting continu een afweging te maken of de aan een vreemdeling opgelegde maatregel nog steeds evenredig is. Zij overweegt verder dat de staatssecretaris gelet op de aard en de ernst van de medische klachten niet alleen heeft kunnen wijzen op de eigen verplichting van de vreemdeling om zich te wenden tot de in het detentiecentrum aanwezige medische dienst, waarna deze dienst beslist of diens medische situatie verdere vrijheidsontneming al dan niet toelaat. Volgens de rechtbank mag van de staatssecretaris een actievere houding verwacht worden en had hij eigen onderzoek moeten starten naar de detentiegeschiktheid van de vreemdeling.
Het hoger beroep
4. De staatssecretaris betoogt dat de rechtbank is uitgegaan van onjuist vastgestelde feiten. De vreemdeling heeft voorafgaand aan het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel verklaard gezond te zijn en geen medicatie te gebruiken. Daarna heeft hij pas de iMMO-signaleringslijst overgelegd. Anders dan de rechtbank overweegt is die niet opgesteld door een arts, maar door een medewerker van Vluchtelingenwerk. Gelet hierop en omdat het op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling in beginsel aan een vreemdeling is om zijn detentieongeschiktheid aan te tonen, oordeelt de rechtbank volgens hem ten onrechte dat hij gelet op de aard en de ernst van de in die lijst gesignaleerde medische problematiek meer had moeten doen dan te verwijzen naar de eigen verplichting van de vreemdeling om zich tot de in het detentiecentrum aanwezige medische dienst te wenden. Hoewel uit de signaleringslijst volgt dat de situatie van de vreemdeling zorgelijk is en nader onderzoek volgens de opsteller nodig is, oordeelt de rechtbank volgens de staatssecretaris daarom ten onrechte dat hij nader onderzoek moest doen naar de detentiegeschiktheid van de vreemdeling. Hij wijst op de motivering in het besluit op de afwijzing van de asielaanvraag in de grensprocedure van 29 september 2021 en het verweerschrift in de voorliggende procedure van 1 oktober 2021. Daarmee is volgens hem voldaan aan het vereiste van de voortdurende belangenafweging. Ook stelt hij zich daarom op het standpunt dat voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel niet onevenredig bezwarend was.
Beoordeling
5. De staatssecretaris betoogt terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de iMMO-signaleringslijst is opgesteld door een arts. Op het voorblad daarvan staat immers vermeld dat die signaleringslijst is bedoeld voor vluchtelingenwerkers en rechtsbijstandsverleners. De klacht is daarom in zoverre terecht voorgedragen. Dit kan toch niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, gelet op het volgende.
5.1. Dat een door de vreemdeling ter onderbouwing van zijn medische situatie overgelegd stuk niet is opgesteld door een arts, betekent niet dat aan de inhoud daarvan alleen al daarom geen waarde toekomt. Zoals de rechtbank terecht overweegt, kan de staatssecretaris serieuze signalen over de medische situatie van een vreemdeling niet zonder meer terzijde schuiven onder verwijzing naar de plicht van een vreemdeling om zich te wenden tot de in het detentiecentrum aanwezige medische dienst. De rechtbank heeft terecht erop gewezen dat de staatssecretaris een eigen onderzoeksplicht heeft als het gaat om de vraag of voortzetting van de vrijheidsontneming nog evenredig is. Hoewel hij terecht betoogt dat het niet aan hem is om zelf een onderzoek op te starten naar de detentiegeschiktheid van een vreemdeling, oordeelt de rechtbank terecht dat van de staatssecretaris in het licht van het voorgaande een actievere houding verwacht mag worden wanneer een vreemdeling serieuze signalen aandraagt dat zijn medische situatie voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel onevenredig maakt. De staatssecretaris moet gedurende de periode dat een vreemdeling van zijn vrijheid ontnomen is immers voortdurend beoordelen of voortzetting daarvan nog evenredig is. Het feit dat de staatssecretaris de vreemdeling in detentie houdt, brengt op dit vlak een verantwoordelijkheid mee. Dit betekent niet dat in alle gevallen een beoordeling moet volgen door een arts. Wel is het aan de staatssecretaris om te beoordelen of serieuze signalen ertoe nopen dat er een arts moet worden ingeschakeld, dat er zonder tussenkomst van een arts al moet worden geconcludeerd dat voortzetting van de vrijheidsontneming niet aan de orde is of dat er zonder de tussenkomst van een arts kan worden geconcludeerd dat voortzetting van de vrijheidsontneming nog altijd evenredig is. De rechtbank heeft om die reden dan ook terecht beoordeeld of de dossierstukken blijk geven van zo’n beoordeling.
5.2. De vreemdeling heeft in beroep onweersproken betoogd dat hij de iMMO-signaleringslijst op 17 september 2021 bij de staatssecretaris onder de aandacht heeft gebracht. Uit het besluit van 29 september 2021 waarbij het asielverzoek van de vreemdeling is afgewezen en waarin tot voortzetting van de vrijheidsbenemende maatregel is besloten, blijkt bovendien dat deze (nogmaals) is overgelegd bij de zienswijze van 21 september 2021. Anders dan de staatssecretaris in hoger beroep betoogt, is met de motivering in het besluit van 29 september 2021 niet adequaat gereageerd op deze lijst. Ten eerste heeft hij niet snel genoeg gereageerd op de serieuze signalen dat de voortzetting van de maatregel mogelijk onevenredig was. Ten tweede wordt in de motivering van het besluit van 29 september 2021 niet daadwerkelijk ingegaan op die serieuze signalen. De staatssecretaris wijst er alleen op dat de medische dienst van het detentiecentrum in die signalen geen aanleiding heeft gezien hem, gevraagd dan wel ongevraagd, te adviseren de maatregel tot vrijheidsontneming op te heffen. Zoals al onder 5.1 verwoord, strookt deze motivering niet met zijn eigen onderzoeksplicht. In gevallen zoals deze is het aan de staatssecretaris om een actieve rol te nemen en te motiveren dat en waarom vrijheidsontneming in het licht van de aangedragen informatie nog evenredig is of niet en waarom een nader onderzoek door een arts niet aangewezen is. Indien de staatssecretaris informatie bekend is die duidt op serieuze problematiek, is het dus aan hem om zich daarover gemotiveerd uit te laten en zo nodig door deskundigen te laten informeren en kan hij niet afwachten tot dergelijke deskundigen hem benaderen.
5.3. Gezien het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het dossier er geen blijk van geeft dat de staatssecretaris heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting om voortdurend een belangenafweging te maken en dat dit de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig maakt.
5.4. De grief slaagt niet.
Conclusie en slotoverweging
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Annen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2022
765