ECLI:NL:RVS:2022:367

Raad van State

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
202200219/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan

In deze zaak heeft de vreemdeling, die zijn verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland betwist ziet, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 10 april 2020 besloten dat de vreemdeling geen verblijfsrecht meer had en zijn aanvraag voor een document dat rechtmatig verblijf aantoont, afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de staatssecretaris verklaarde deze bezwaren ongegrond op 7 mei 2021. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag op 16 december 2021 de beroepen van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarop de vreemdeling hoger beroep heeft ingesteld en de voorzieningenrechter heeft verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft de situatie beoordeeld en geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep in stand zal blijven. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten om een voorlopige voorziening te treffen, waarbij de vreemdeling niet mag worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op het hoger beroep. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn ontstaan in verband met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft deze beslissing op 7 februari 2022 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

202200219/2/V2.
Datum uitspraak: 7 februari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 16 december 2021 in zaken nrs. 21/3275 en 21/3277 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 10 april 2020 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat de vreemdeling geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland meer heeft en een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluiten van 7 mei 2021 heeft de staatssecretaris de daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 december 2021 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdeling ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat hij niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist.
2.       Gelet op wat is aangevoerd, is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep in stand zal blijven. Daarom treft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening.
3.       De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdeling niet wordt uitgezet, totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
w.g. Baldinger
voorzieningenrechter
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2022
915