ECLI:NL:RVS:2022:3694
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdelingen
In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 13 december 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De staatssecretaris had op 17 juni 2020 aanvragen van vreemdelingen om een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen afgewezen. De vreemdelingen maakten bezwaar tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar op 16 januari 2021 ongegrond. De rechtbank oordeelde op 11 juni 2021 dat het beroep van de vreemdelingen gegrond was, vernietigde de afwijzing van de staatssecretaris en droeg hem op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had een motiveringsgebrek geconstateerd, maar dit gebrek kan eenvoudig worden hersteld. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die in totaal € 759,00 bedroegen, en tot betaling van griffierecht van € 541,00. De uitspraak is gedaan door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.