ECLI:NL:RVS:2022:3710

Raad van State

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
202206519/1/V2 en 202206519/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel en verzoek voorlopige voorziening

Op 13 december 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 6 oktober 2022 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. De vreemdeling had hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 8 november 2022 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Meijerink, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

In de uitspraak van de voorzieningenrechter werd ingegaan op de grieven van de vreemdeling. De vreemdeling stelde dat de rechtbank niet had gemotiveerd waarom zijn verklaringen over zijn contacten en kennis van de situatie in Nederland niet bijdroegen aan de geloofwaardigheid van zijn gestelde seksuele gerichtheid. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de staatssecretaris deugdelijk had gemotiveerd dat deze verklaringen niet voldoende waren om de geloofwaardigheid van de vreemdeling te onderbouwen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de staatssecretaris niet ten onrechte had geconcludeerd dat de verklaringen van de vreemdeling onvoldoende waren.

De voorzieningenrechter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 december 2022.

Uitspraak

202206519/1/V2 en 202206519/2/V2.
Datum uitspraak: 13 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 8 november 2022 in zaak nr. NL22.20550 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 8 november 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Meijerink, advocaat te Beilen, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in zijn derde grief terecht dat de rechtbank niet is ingegaan op zijn beroepsgrond dat de staatssecretaris niet heeft gemotiveerd waarom zijn verklaringen over zijn contacten, zijn kennis van de situatie in Nederland en zijn bezoeken aan een club, niet bijdragen aan de geloofwaardigheid van zijn gestelde seksuele gerichtheid. De grief leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat de beroepsgrond inhoudelijk niet slaagt. De staatssecretaris heeft zich in het besluit namelijk deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat deze verklaringen van de vreemdeling weliswaar geen afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de gestelde seksuele gerichtheid, maar daar ook niet aan bijdragen. Daarbij heeft de staatssecretaris uiteengezet dat de vreemdeling al bijna drie jaar in Nederland verblijft en niet heeft toegelicht waarom zijn summiere kennis en niet onderbouwde activiteiten ertoe zouden moeten leiden dat zijn gestelde seksuele gerichtheid geloofwaardig wordt geacht. De rechtbank is derhalve terecht tot de slotsom gekomen dat de staatssecretaris niet ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat de verklaringen van de vreemdeling over zijn gestelde seksuele gerichtheid onvoldoende zijn om die gerichtheid geloofwaardig te achten.
2.       De eerste en tweede grief kunnen evenmin leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat deze grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop zij rust. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.
w.g. Kuijer
voorzieningenrechter
w.g. Lodeweges
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2022
625