202200467/1/A2.
Datum uitspraak: 14 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 10 december 2021 in zaak nr. 20/3605 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 20 augustus 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] met ingang van 1 juni 2020 stopgezet.
Bij besluit van 16 oktober 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 december 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2022, waar [appellant] vertegenwoordigd door mr. S. de Vaal, advocaat te Groningen, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], zijn verschenen.
Overwegingen
1. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de huurtoeslag van [appellant] per 1 juni 2020 stopgezet omdat vanaf diezelfde datum de eigenaresse van de woning die [appellant] huurt, op hetzelfde adres als [appellant] staat ingeschreven.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] met ingang van 1 juni 2020 geen huurder is in de zin van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht). Hiervoor acht de rechtbank van belang dat [appellant], doordat hij op hetzelfde adres woont als de eigenaresse van de woning, invloed kan uitoefenen op de huurprijs. Zo maken zij beiden gebruik van de voorzieningen waarvoor vaste lasten moeten worden betaald en bestaat tussen beiden een afhankelijkheidsrelatie. Dat de huurprijs feitelijk gelijk is gebleven doet hier niet aan af. Voldoende is dat [appellant] gelet op de omstandigheden invloed heeft kunnen uitoefenen op zijn huurprijs. Ook kan in deze situatie de eigenaresse van de woning profiteren van de door [appellant] ontvangen huurtoeslag, wat van invloed kan worden geacht op de tot stand te komen huurprijs. De rechtbank concludeert dat [appellant] vanaf 1 juni 2020 geen recht heeft op huurtoeslag omdat hij met ingang van 1 juni 2020 geen huurder is in de zin van de Wht.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij met ingang van 1 juni 2020 geen huurder is in de zin van de Wht. De eigenaresse van de woning is om medische redenen op 1 juni 2020 naar de benedenwoning verhuisd. Voor [appellant] was het om medische redenen niet mogelijk om naar de bovenwoning te verhuizen. De rechtbank heeft volgens [appellant] ten onrechte overwogen dat hij invloed op de huurprijs heeft kunnen uitoefenen. De huurprijs is destijds door de eigenaresse vastgesteld en deze is niet gewijzigd. Ook profiteert de eigenaresse niet van de huurtoeslag omdat de huurtoeslag aan hem wordt uitbetaald en zij geen gezamenlijke huishouding voeren, aldus [appellant].
4. Niet in geschil is dat de eigenaresse van de woning die [appellant] huurt, met ingang van 1 juni 2020 op hetzelfde adres staat ingeschreven als [appellant] en daar ook feitelijk woont. De bovenwoning wordt verhuurd aan een derde. De Belastingdienst/Toeslagen heeft op de zitting bij de Afdeling verder toegelicht dat de eigenaresse van de woning en [appellant] samen een bedrijf hebben, waarvan de eigenaresse voor 50% aandeelhouder is. [appellant] heeft dat niet weersproken. Verder heeft het feit dat de eigenaresse samen met [appellant] in de benedenwoning woont invloed op zijn woonlasten omdat zij de vaste lasten kunnen delen. Onder deze omstandigheden heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt gesteld dat aannemelijk is dat [appellant] invloed kan uitoefenen op de hoogte van de huurprijs, waardoor [appellant] niet als huurder in de zin van artikel 1, aanhef en onder c, van de Wht kan worden aangemerkt. Het betoog van [appellant] dat hij en de eigenaresse van de woning geen gezamenlijke huishouding voeren doet daar niet aan af.
Het betoog slaagt niet.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Nieuwenhuizen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2022
633-995