ECLI:NL:RVS:2022:3752

Raad van State

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
202107441/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor gelijkvloerse woning op basis van medisch advies

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 13 februari 2020 de aanvraag van [appellant] voor een urgentieverklaring afgewezen. [appellant] lijdt aan chronische stoornissen, waaronder epilepsie, wat zijn fysieke en psychische belastbaarheid vermindert. Hij woont alleen in een woning met twee verdiepingen en heeft moeite met traplopen, waardoor hij een urgentieverklaring heeft aangevraagd. De Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) heeft op 10 februari 2020 geadviseerd dat er geen medische urgentie bestaat voor een gelijkvloerse woning, wat het college heeft doen besluiten de aanvraag af te wijzen.

De rechtbank Amsterdam heeft op 13 oktober 2021 het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het college zich op het advies van de GGD mocht baseren. De rechtbank stelde vast dat de GGD-arts zorgvuldig te werk was gegaan en dat er geen recente incidenten waren die de urgentie zouden rechtvaardigen. [appellant] ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde op 14 december 2022 de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat de gronden van [appellant] in hoger beroep grotendeels herhalingen waren van eerdere argumenten en dat er geen nieuwe redenen waren aangevoerd die de eerdere beoordeling in twijfel trokken. De Afdeling concludeerde dat het medische advies van de GGD niet innerlijk tegenstrijdig was en dat het college terecht de afwijzing had gebaseerd op dit advies. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werden geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

202107441/1/A3.
Datum uitspraak: 14 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 oktober 2021 in zaak nr. 20/2416 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 13 februari 2020 heeft het college de aanvraag van [appellant] voor een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 6 april 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 oktober 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 5 oktober 2022, waar het college, vertegenwoordigd door mr. drs. H.J.M. van Gellekom, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft chronische stoornissen, waaronder epilepsie, waardoor hij een verminderde fysieke en psychische belastbaarheid heeft. Hij is beperkt in zijn mobiliteit, stresstolerantie en maatschappelijk functioneren. Hij wordt hiervoor specialistisch behandeld. Hij woont alleen in een woning met twee verdiepingen en een trap. [appellant] heeft vanwege zijn medische situatie moeite met traplopen. Een traplift zou in zijn woning niet mogelijk zijn omdat de trap te steil is. Daarom heeft hij een urgentieverklaring aangevraagd.
Het college heeft de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (hierna: GGD) gevraagd om een medisch advies. De GGD heeft op 10 februari 2020 geadviseerd dat op grond van objectieve medische gegevens geen medische urgentie bestaat voor een gelijkvloerse woning. Het college heeft de aanvraag daarom afgewezen.
Aangevallen uitspraak
2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat in Amsterdam alleen in zeer uitzonderlijke gevallen een urgentieverklaring wordt verleend gelet op het zeer kleine aantal beschikbare woningen en het grote aantal woningzoekenden. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het college zich in beginsel op een advies van een deskundige instantie zoals de GGD mag baseren, nadat het is nagegaan of dit advies op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Volgens de rechtbank heeft het college zich op het medische advies van de GGD van 10 februari 2020 mogen baseren. Het medische advies is volgens de rechtbank op een zorgvuldige wijze tot stand gekomen. De GGD-arts heeft met [appellant] gesproken en heeft medische informatie over hem geraadpleegd van de huisarts, de psychiater en de neuroloog. Uit het advies volgt dat [appellant] chronische stoornissen heeft waardoor hij een verminderde fysieke en psychische belastbaarheid heeft met onder meer beperkingen van de mobiliteit, stresstolerantie en maatschappelijk functioneren. Maar omdat zich de afgelopen jaren geen incidenten hebben voorgedaan is geen risico aanwezig om van de trap te vallen waardoor urgentie binnen het strikte beleid niet is te rechtvaardigen.
Het medische advies is volgens de rechtbank niet innerlijk tegenstrijdig. De rechtbank heeft hierover overwogen dat het kopje in het advies waarin de door [appellant] gestelde medische problematiek is omschreven verwarring kan oproepen, maar dat dit niet ziet op de mening van de GGD-arts maar op het kader waarbinnen het onderzoek is vormgegeven. De rechtbank is daarom van oordeel dat, met de toelichting in het verweerschrift over dit kopje, de redenering in het medische advies begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. [appellant] heeft geen medische informatie overgelegd waaruit volgt dat de conclusies van de GGD-arts niet kloppen. Het college mocht de afwijzing van de aanvraag daarom op het medische advies van de GGD baseren. Het college heeft ook geen urgentieverklaring hoeven verlenen op grond van de hardheidsclausule omdat het college mocht meewegen dat [appellant] op eigen kracht een woning zou kunnen vinden, bijvoorbeeld door woningruil, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3.       [appellant] is het niet eens met de aangevallen uitspraak. Hij voert aan dat het kopje niet moet worden gezien als alleen de door hem gestelde problematiek, maar dat zijn epilepsie in combinatie met het risico van de trap te vallen juist de aanleiding is voor zijn aanvraag om urgentie.
Beoordeling van het hoger beroep
4.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5 tot en met 10 van die uitspraak opgenomen overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daaraan nog toe dat ook in hoger beroep niet blijkt dat het medische advies niet op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen of dat dat advies innerlijk tegenstrijdig is. Uit het advies en de onderliggende medische stukken volgt dat wordt erkend dat de aanvraag is gedaan vanwege de angst om van de trap te vallen, maar dat zich de afgelopen jaren mede door ingezette medicatie geen epileptische aanvallen met risico op vallen meer hebben voorgedaan. Voor de angst om te vallen wordt hij specialistisch behandeld.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Klein
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2022
176-990