ECLI:NL:RVS:2022:3798

Raad van State

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
202206672/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet in behandeling nemen aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, die op 27 september 2022 een verzoek om een voorlopige voorziening had toegewezen. De vreemdeling had op 21 september 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.W.J. van der Meer, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die op 10 november 2022 het beroep ongegrond verklaarde.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 14 december 2022 geoordeeld dat het hoger beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk is voor zover het gericht is tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter, omdat tegen een dergelijke uitspraak geen hoger beroep kan worden ingesteld. De Afdeling heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn om het hoger beroep toch in behandeling te nemen, aangezien er geen sprake is van een onterecht proces. De rechtbank heeft haar oordeel terecht en op goede gronden geformuleerd, en de Afdeling heeft de motivering van de rechtbank overgenomen. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202206672/1/V3.
Datum uitspraak: 14 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 27 september 2022 in zaak
nr. NL22.18955 en de mondelinge uitspraak van die rechtbank van 10 november 2022 in zaak nr. NL22.18954 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 27 september 2022 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het door de vreemdeling ingediende verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen.
Bij mondelinge uitspraak van 10 november 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.W.J. van der Meer, advocaat te Dordrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Grief 1 is gericht tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank op een verzoek om een voorlopige voorziening (artikel 8:84, eerste lid, van de Awb). Tegen zo'n uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld (artikel 8:104, tweede lid, van de Awb).
1.1.    Wat de vreemdeling in deze grief aanvoert, is geen reden om het hoger beroep toch in behandeling te nemen. Het verbod op hoger beroep kan alleen worden doorbroken als er geen eerlijk proces is geweest. Dit doet zich hier niet voor.
1.2.    De Afdeling is in zoverre onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.
2.       Wat de vreemdeling verder in hoger beroep aanvoert, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De Afdeling neemt de motivering van de uitspraak van de rechtbank over.
2.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.2.    Het hoger beroep is in zoverre ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
3.       De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter;
II.       bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2022
347-1020