ECLI:NL:RVS:2022:3812

Raad van State

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
202103241/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake Wob-verzoek over sanering terrein fosforfabriek Thermphos

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 april 2021, waarin het beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn Wob-verzoek door het college van gedeputeerde staten van Zeeland ongegrond werd verklaard. Het Wob-verzoek, ingediend op 9 september 2019, betreft informatie over de sanering van het terrein van de voormalige fosforfabriek Thermphos in Vlissingen-Oost. [appellant] verzocht om documenten met betrekking tot specifieke uitgaven aan Van Citters Beheer B.V. door de provincie Zeeland en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, evenals de financiële verantwoording door VCB aan deze instanties.

Het college van gedeputeerde staten van Zeeland heeft het verzoek afgewezen, stellende dat het niet beschikt over de gevraagde informatie. Het college heeft aangevoerd dat de financiële verantwoording door VCB op hoofdlijnen plaatsvindt en dat het niet mogelijk is om te achterhalen welke bedragen voor welke werkzaamheden aan welke bedrijven zijn betaald. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de mondelinge uitspraak gedaan op 14 december 2022, waarbij de Afdeling de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigt. De Afdeling oordeelt dat het college op niet ongeloofwaardige wijze heeft ontkend dat de gevraagde informatie onder hem berust en dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze informatie wel beschikbaar is.

De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur, maar ook de grenzen van de informatieplicht van bestuursorganen. De Afdeling concludeert dat de verwijzing naar de Samenwerkingsovereenkomst 2018 onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de stelling van [appellant] dat de informatie wel onder het college berust. De uitspraak bevestigt daarmee de afwijzing van het Wob-verzoek en de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

202103241/1/A3.
Datum uitspraak: 14 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­West­Brabant van 25 februari 2021 in zaak nr. 20/6207 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van gedeputeerde staten van Zeeland.
Openbare zitting gehouden op 14 december 2022 om 12:30 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer.
griffier: mr. Y. Soffner
Verschenen:
[appellant];
Het college, vertegenwoordigd door mr. W. Boogaard en L.J. Schipper.
Bij besluit van 29 oktober 2019 heeft het college het verzoek van [appellant] om hem op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) informatie te verstrekken, afgewezen.
Bij besluit van 7 april 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 april 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 8 april 2021 van de rechtbank Zeeland­West­Brabant.
De Afdeling
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak.
Gronden:
[appellant] heeft op 9 september 2019 een Wob-verzoek bij het college ingediend over de sanering van het terrein van de voormalige fosforfabriek Thermphos in Vlissingen-Oost. Hij heeft onder meer verzocht om documenten over de specifieke uitgaven aan Van Citters Beheer B.V. (hierna: VCB) door de provincie Zeeland en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Ook heeft hij verzocht om de financiële verantwoording door VCB aan de provincie Zeeland en het ministerie, "met daarin een uiteenzetting aan wie VCB betalingen heeft verricht', met name aan de ingehuurde bedrijven die de werkzaamheden met betrekking tot de sanering hebben verricht."
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet beschikt over de gevraagde informatie, omdat de financiële verantwoording door VCB op hoofdlijnen geschiedt en hieruit niet kan worden afgeleid welke bedragen voor welke werkzaamheden aan welke bedrijven worden betaald door VCB. De daadwerkelijke uitvoering van de sanering is aan VCB overgelaten. Op grond van de Samenwerkingsovereenkomst 2018 is VCB ook niet verplicht om gedetailleerde informatie aan het college te verstrekken. De jaarrekeningen en accountantsverklaringen zijn via de Kamer van Koophandel te raadplegen. Verder wijst het college erop dat de ‘wijze van toezicht en accorderen’ deel uitmaakt van de afspraken die zijn vastgelegd in de Samenwerkingsovereenkomst 2018 en dus al openbaar is.
De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college op niet ongeloofwaardige wijze heeft ontkend dat de door [appellant] gevraagde informatie onder hem berust. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door hem verzochte informatie wel onder het college berust. De verwijzing naar de Samenwerkingsovereenkomst 2018 biedt daarvoor te weinig aanknopingspunten.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Soffner
griffier
818