ECLI:NL:RVS:2022:3843
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning asiel en hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard
Op 21 december 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was op 7 oktober 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.A.S. Jansen, had hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 17 december 2021 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling ging in hoger beroep en verzocht tevens om een voorlopige voorziening.
Tijdens de procedure bleek dat de vreemdeling op 20 april 2022 met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie Nederland had verlaten en naar zijn land van herkomst, Jordanië, was teruggekeerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vreemdeling geen belang meer had bij de beoordeling van het hoger beroep, aangezien hij niet meer in Nederland verbleef. Hierdoor werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van het verblijf in Nederland voor de ontvankelijkheid van hoger beroep in asielzaken. De voorzieningenrechter, mr. J.M. Willems, heeft de beslissing genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. P.A. Melse. Deze uitspraak is een voorbeeld van hoe de Raad van State omgaat met zaken waarin de vreemdeling niet langer in Nederland verblijft en de gevolgen daarvan voor de rechtsgang.