ECLI:NL:RVS:2022:3844

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
202200219/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsrecht door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, die op 16 december 2021 de beroepen van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend voor een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan in Nederland zou bevestigen, maar deze aanvraag werd op 10 april 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De staatssecretaris stelde vast dat de vreemdeling geen verblijfsrecht meer had. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar de staatssecretaris verklaarde de bezwaren ongegrond op 7 mei 2021. De rechtbank bevestigde deze beslissing, maar de vreemdeling ging in hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte de schending van de hoorplicht in bezwaar had gepasseerd. De vreemdeling had recht op een hoorzitting, en de staatssecretaris had niet voldoende redenen om van deze hoorplicht af te wijken. De Afdeling benadrukte dat er wezenlijke verschillen zijn tussen de bezwaar- en beroepsfase, en dat de vreemdeling in de bezwaarprocedure gehoord had moeten worden. De grief van de vreemdeling slaagde, en het hoger beroep werd gegrond verklaard.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de besluiten van de staatssecretaris van 7 mei 2021 werden ook vernietigd. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.277,00 werden vastgesteld, en moest ook het griffierecht van € 455,00 vergoeden. Deze uitspraak bevestigt het belang van de hoorplicht in bestuursprocedures en de rechten van vreemdelingen in Nederland.

Uitspraak

202200219/1/V2.
Datum uitspraak: 21 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 16 december 2021 in zaken nrs. 21/3275 en 21/3277 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 10 april 2020 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat de vreemdeling geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland meer heeft en een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluiten van 7 mei 2021 heeft de staatssecretaris de daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 december 2021 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdeling ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D.W. Beemers, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in de eerste grief terecht dat de rechtbank ten onrechte de door haar geconstateerde schending van de hoorplicht in bezwaar heeft gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, is het uitgangspunt dat een vreemdeling wordt gehoord in bezwaar en moet de staatssecretaris terughoudend omgaan met uitzonderingen op de hoorplicht. Gelet op alles wat de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd, bezien vanuit de onder 5.2 van die uitspraak genoemde gezichtspunten, kon de staatssecretaris in dit geval redelijkerwijs niet tot het oordeel komen dat het bezwaar ongegrond was zonder de vreemdeling in de gelegenheid te stellen gehoord te worden. Verder heeft de rechtbank ten onrechte bij haar oordeel betrokken dat de vreemdeling in beroep en ter zitting een toelichting heeft kunnen geven op alles wat hij nog naar voren wilde brengen. Tussen de bezwaar- en de beroepsfase bestaan namelijk wezenlijke verschillen. De Afdeling wijst op de al genoemde uitspraak van 6 juli 2022, onder 5 en 5.3.
De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. De beroepen zijn gegrond en de besluiten van 7 mei 2021 worden vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 16 december 2021 in zaken nrs. 21/3275 en 21/3277;
III.      verklaart de beroepen gegrond;
IV.     vernietigt de besluiten van 7 mei 2021, V-[…];
V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van de beroepen en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.     gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door hem voor de behandeling van de beroepen en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 455,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.H. van Breda, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Iedema, griffier.
w.g. Verburg
voorzitter
w.g. Iedema
griffier
915