ECLI:NL:RVS:2022:3875

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
202200207/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing urgentieverklaring door college van burgemeester en wethouders van Zaanstad

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 1 december 2021 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [appellant] had een aanvraag om een urgentieverklaring ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, welke op 12 maart 2020 werd afgewezen. Hij woont sinds 2014 zelfstandig in Zaandijk en ontvangt een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. [appellant] ervaart psychische klachten door overlast van zijn buren en stelt dat hij in een problematische woonsituatie verkeert. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat er volgens hen geen sprake was van een urgent huisvestingsprobleem.

De rechtbank oordeelde dat het college zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat er geen urgent huisvestingsprobleem was. De rechtbank vond dat de situatie van [appellant] niet dermate schrijnend was dat hij voorrang zou moeten krijgen op andere woningzoekenden. Ook was er onvoldoende bewijs dat zijn psychische klachten zodanig waren dat deze een urgentieverklaring rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de problemen van [appellant] niet alleen opgelost konden worden door verhuizing, en dat het college niet verplicht was om het Sociaal Medisch Team opnieuw te betrekken bij de besluitvorming.

In hoger beroep herhaalt [appellant] zijn standpunten en betoogt hij dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen urgent huisvestingsprobleem is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 7 december 2022 ter zitting behandeld. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de urgentieverklaring te weigeren. De Afdeling concludeert dat er geen sprake is van een levensontwrichtende woonsituatie en dat de situatie van [appellant] niet zo schrijnend is dat hij voorrang zou moeten krijgen op andere woningzoekenden. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

202200207/1/A3.
Datum uitspraak: 21 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Zaandijk, gemeente Zaanstad,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Holland van 1 december 2021 in zaak nr. 20/3958 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.
Procesverloop
Bij besluit van 12 maart 2020 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 29 juni 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 december 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.E. Stam, advocaat te Zaandam, en het college, vertegenwoordigd door mr. V. Djordjevic, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] leeft van een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en woont sinds 2014 aan de [locatie] in Zaandijk. Hij woont zelfstandig en voert zijn eigen financiële administratie. Hij stelt dat hij in een buurt woont waar veel mensen met problemen en beperkingen wonen. [appellant] heeft een aanvraag om een urgentieverklaring bij het college ingediend op medische gronden, omdat hij psychische klachten ervaart als gevolg van overlast van zijn buren. Het college heeft de aanvraag afgewezen, omdat volgens het college geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem.
Wettelijk kader
2.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van de uitspraak.
Aangevallen uitspraak
3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem en dat de weigeringsgrond dat geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem aan [appellant] tegengeworpen kon worden. De situatie moet opgelost worden met de woningcorporatie. Ook staat niet op voorhand vast dat de problemen van [appellant] opgelost zullen worden met een andere woning, omdat de problematiek ten minste ten dele samenhangt met zijn persoonlijke situatie.
4.       Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om de urgentieverklaring op grond van sociaal-medische redenen toe te kennen, omdat [appellant] niet onder behandeling is voor zijn psychische klachten. [appellant] heeft deze klachten in bezwaar niet met medische stukken onderbouwd, waardoor voor het college geen reden bestond om nader onderzoek door het Sociaal Medisch Team te laten doen. Ook in de in beroep overgelegde stukken heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gezien voor het aannemen van een urgentiegrond, omdat de huisarts heeft verklaard dat hij bij [appellant] niet genoeg klachten en symptomen heeft geconstateerd die voor een behandeling door een psycholoog of psychiater in aanmerking komen. Ook blijkt uit een e-mail van de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige niet dat sprake is van zodanig ernstige psychische problematiek dat aangenomen moet worden dat er een levensontwrichtende woonsituatie is.
5.       Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten de hardheidsclausule niet toe te passen, omdat een levensontwrichtende woonsituatie niet is vast komen te staan en de situatie van [appellant] niet dermate schrijnend is dat [appellant] voorrang zou moeten krijgen op andere wachtenden.
Hoger beroep
6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. Ook betwist [appellant] dat er geen aanknopingspunten zijn om de urgentieverklaring te verlenen op sociaal-medische gronden. Hiertoe voert hij aan dat hij psychische klachten ervaart als gevolg van geluidsoverlast en andere problemen die hij met zijn buren heeft. Hij slaapt bijna nooit meer in zijn eigen woning, maar bij zijn ouders. [appellant] geeft aan alles eraan te hebben gedaan om de problemen zelf op te lossen. Hij is ervan overtuigd dat de toewijzing van een andere woning de problematiek zal oplossen. Hij stelt dat dit ook wordt geadviseerd door de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige.
[appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat er voor het college in bezwaar reden bestond om nader onderzoek door het Sociaal Medisch Team te laten doen. Hiertoe voert hij aan dat uit het bezwaarschrift zonder meer blijkt dat hij last heeft van psychische klachten door de woonsituatie. Daarnaast betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte het college niet heeft verzocht het dossier aan het Sociaal Medisch Team over te leggen voor aanvullend advies naar aanleiding van de in beroep overgelegde stukken.
6.1.    Uit artikel 2.5.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening gemeente Zaanstad 2018 (hierna: de Verordening) volgt dat een urgentieverklaring wordt geweigerd indien naar het oordeel van het college geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. Volgens paragraaf 2.2, onder b, van de Beleidsregels urgentie gemeente Zaanstad 2016 is sprake van een urgent huisvestingsprobleem als het huishouden van de aanvrager dakloos is of zeer binnenkort dakloos zal worden. Met dakloosheid wordt gelijkgesteld de situatie waarin het huishouden van de aanvrager naar het oordeel van het college redelijkerwijs geen gebruik meer geacht wordt te kunnen maken van de tot dan toe bewoonde woning. De slechte staat van de woning is in ieder geval geen op zichzelf staande reden om te kunnen spreken van een urgent huisvestingsprobleem.
Uit artikel 2.5.8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening volgt dat een urgentieverklaring kan worden verleend als geen algemene weigeringsgrond van toepassing is en de woningzoekende zich naar het oordeel van het college op grond van medische of sociale omstandigheden in een levensontwrichtende woonsituatie bevindt, die alleen beëindigd kan worden door verhuizing naar andere zelfstandige woonruimte.
6.2.    Hoewel de Afdeling begrijpt dat [appellant] de situatie als heel moeilijk ervaart, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem of een levensontwrichtende situatie. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat [appellant] kampt met ernstige psychische problematiek die alleen kan worden opgelost door te verhuizen. In de verklaring van de huisarts staat dat [appellant] geen mentale klachten heeft beschreven in de zin van psychische symptomen die in aanmerking kwamen voor behandeling door een psycholoog of psychiater. Ook staat daarin dat de huisarts en zijn collega's niet voldoende klachten en symptomen hebben geconstateerd die voor een medische behandeling in aanmerking kwamen. In een e-mail van de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige van 7 juli 2021 staat dat [appellant] door alles wat is gebeurd en door alle nare herinneringen niet kan terugkeren naar de woning. In de e-mail staat dat het vermijden van de negatieve prikkels en gebeurtenissen op die plek voor [appellant] een prima coping is, oftewel een manier om met zijn problemen om te gaan. In de e-mail is echter niet beschreven of, en zo ja, welke psychische problemen bij [appellant] zijn vastgesteld.
6.3.    Voorafgaand aan het besluit van 12 maart 2020 is de aanvraag van [appellant] besproken in het Sociaal Medisch Team. In bezwaar heeft hij opnieuw uiteengezet hoe hij de woonsituatie ervaart en welke gevolgen hij daarvan ondervindt. Die uiteenzetting is in lijn met wat hij al in de aanvraag had vermeld. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat het college niet verplicht was om het Sociaal Medisch Team in bezwaar opnieuw bij de besluitvorming te betrekken.
De in beroep overgelegde verklaring van de huisarts en de e-mail van de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige zijn op zichzelf duidelijk, zodat alleen al daarom de rechtbank die stukken bij de beoordeling mocht betrekken, ook zonder dat het Sociaal Medisch Team zich erover had uitgelaten. Los daarvan zijn die stukken ook in lijn met wat [appellant] eerder al duidelijk had gemaakt, namelijk dat hij hoogst ongelukkig is met zijn woonsituatie.
6.4.    Daarnaast heeft de rechtbank terecht bij haar oordeel betrokken dat het niet zeker is of de toekenning van een andere woning de problemen van [appellant] zal oplossen. Mogelijk kan, zoals het college ter zitting heeft gezegd, [appellant] onder begeleiding terugkeren naar de woning. Ook is van belang dat [appellant] naar aanleiding van de urgentieverklaring voorrang zou krijgen op andere personen die ook een woning zoeken. Ondanks dat [appellant] de situatie als heel moeilijk ervaart, kon het college redelijkerwijs stellen dat de situatie niet ernstig genoeg is om de urgentieverklaring toe te kennen.
Het betoog slaagt niet.
7.       [appellant] betoogt dat de rechtbank bij de beoordeling van de toepassing van de hardheidsclausule een onjuist criterium heeft gehanteerd door te oordelen dat zijn woonsituatie niet dermate schrijnend is dat hij voorrang zou moeten krijgen op andere wachtenden. Volgens [appellant] is het criterium voor de toepassing van de hardheidsclausule dat vast moet staan dat sprake is van een levensontwrichtende woonsituatie en niet of sprake is van een schrijnende situatie.
7.1.    Ingevolge artikel 2.5.11, eerste lid, van de Verordening is het college bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien de weigering leidt tot een schrijnende situatie en sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn. Anders dan [appellant] stelt, is dus voor de toepassing van de hardheidsclausule wel van belang of sprake is van een schrijnende situatie. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college mocht besluiten de hardheidsclausule niet toe te passen, omdat een levensontwrichtende woonsituatie op basis van de aangeleverde stukken niet is vast komen te staan en de situatie van [appellant] niet dermate schrijnend is dat hij voorrang zou moeten krijgen boven andere wachtenden.
Het betoog slaagt niet.
8.       Het hoger beroep is ongegrond.
9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Herweijer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2022
640-1031
Bijlage
Huisvestingsverordening gemeente Zaanstad 2018
Artikel 2.5.5 Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring
1.       Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
[…]
b. er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem;
[…]
Artikel 2.5.8 Overige regionale urgentiecategorieën
1.       Een urgentieverklaring kan worden verleend indien zich geen van de in artikel 2.5.5, eerste en tweede lid, genoemde omstandigheden voordoet en de aanvrager tot tenminste één van de volgende urgentiecategorieën behoort:
[…]
b. woningzoekenden, met inbegrip van de situatie waarin dit slechts geldt voor één lid van het huishouden van de woningzoekende, die zich naar het oordeel van burgemeester en wethouders op grond van medische of sociale omstandigheden in een levensontwrichtende woonsituatie bevindt, welke alleen beëindigd kan worden door verhuizing naar andere zelfstandige woonruimte, voor zover zij niet behoren tot de in artikel 2.5.7 bedoelde urgentiecategorie;
[…]
Artikel 2.5.8a Sociaal medische urgentie
1.       Een urgentieverklaring kan worden verleend indien zich geen van de in artikel 2.5.5, eerste en tweede lid, genoemde omstandigheden voordoet en de aanvrager, het huishouden van aanvrager of een lid van dat huishouden zich naar het oordeel van burgemeester en wethouders op grond van medische of sociale omstandigheden in een levensontwrichtende woonsituatie bevindt, welke alleen beëindigd kan worden door verhuizing naar andere zelfstandige woonruimte.
2.       Van een levensontwrichtende woonsituatie als bedoeld in het eerste lid is sprake:
a.       indien een of meerdere leden van het huishouden van aanvrager ernstige medische beperkingen heeft;
[…]
Artikel 2.5.11 Hardheidsclausule
1.       Burgemeester en wethouders zijn, indien toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:
a.       weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,
b.       sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.
[…]
Beleidsregels urgentie gemeente Zaanstad 2016
Paragraaf 2.2 Uitwerking algemene weigeringsgronden
Hieronder worden eerst cursief de in de verordening opgenomen algemene weigeringsgronden geciteerd. Daarna wordt de uitwerking weergegeven.
Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden (cursief wordt de desbetreffende bepaling uit de verordening geciteerd):
[…]
b. er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem;
Er is sprake van een urgent huisvestingsprobleem als het huishouden van aanvrager dakloos is of zeer binnenkort dakloos zal worden. Met dakloosheid wordt gelijkgesteld de situatie waarin het huishouden van aanvrager naar het oordeel van burgemeester en wethouders als gevolg van een probleem met de huisvesting redelijkerwijs geen gebruik meer geacht wordt te kunnen maken van de tot dan toe bewoonde woning. In de volgende gevallen is in ieder geval op zichzelf staand geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem;
-        de huidige woning verkeert in slechte staat;
[…]
Paragraaf 3.3.2.1 Inleiding
Om in aanmerking te kunnen komen voor een urgentieverklaring om medische en/of sociale redenen zoals bedoeld in artikel 2.5.8 lid 1 aanhef en onder b van de verordening, moet in ieder geval aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
a. er is op grond van medische en/of sociale omstandigheden sprake van een levensontwrichtende woonsituatie die alleen opgelost kan worden met (andere) zelfstandige huisvesting; van levensontwrichting is sprake wanneer de aanvrager (of een van de leden van het huishouden), in samenhang met ernstige woonproblemen, niet meer in staat is zelfstandig te functioneren. Een zelfstandige woning is in dat geval (een substantieel deel van) de oplossing;
b. de aanvrager dient zelf zijn levensontwrichtende woonsituatie aan te tonen en te zorgen voor bewijsmateriaal; Tot levensontwrichtende woonsituaties worden gerekend:
I. ernstige medische redenen;
II. dakloosheid met de zorg voor minderjarige kinderen;
III. geweld of bedreiging.
c. de aanvrager is financieel in staat om een zelfstandig huishouden te voeren. Voor de eventueel aanwezige schulden heeft de aanvrager een zodanige sanering geregeld dat een financieel zelfstandig huishouden mogelijk is;
d. de aanvrager is in staat om zelfstandig te kunnen wonen.
Voor het overige zijn ook de in artikel 2.5.5 van de verordening genoemde algemene weigeringsgronden van toepassing.