ECLI:NL:RVS:2022:3901

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
202106525/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring mantelzorg door college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 2 oktober 2019 de aanvraag van [appellant] voor een urgentieverklaring afgewezen. [appellant], die in Diemen woont met haar minderjarige dochter, verleent dagelijkse zorg aan haar vader in Amsterdam-Osdorp, die lijdt aan ernstige medische problemen zoals hartproblemen, dementie en diabetes. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat niet alle voorliggende zorgvoorzieningen voor haar vader waren benut, en dat [appellant] niet in aanmerking kwam voor een urgentieverklaring op grond van de hardheidsclausule.

De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak op 4 augustus 2021 geoordeeld dat het college terecht heeft geconcludeerd dat niet is aangetoond dat alle voorliggende voorzieningen zijn benut. [appellant] heeft in hoger beroep betoogd dat zij zich voldoende heeft ingespannen om een passende zorgverlener te vinden en dat zij recht heeft op de hardheidsclausule. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 5 oktober 2022 behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door haar advocaat, mr. F.R.G. Keijzer.

De Afdeling heeft geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat [appellant] niet alle voorliggende voorzieningen heeft benut. Het college heeft toegelicht dat pas als [appellant] kan aantonen dat zij alle voorliggende voorzieningen heeft benaderd, zij in aanmerking kan komen voor een urgentieverklaring. De Afdeling heeft ook vastgesteld dat de situatie van [appellant] niet zo schrijnend of bijzonder is in vergelijking met andere woningzoekenden, waardoor de hardheidsclausule niet van toepassing is. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

202106525/1/A3.
Datum uitspraak: 21 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Diemen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 augustus 2021 in zaak nr. 20/1615 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 2019 heeft het college de aanvraag van [appellant] voor een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 11 maart 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 31 maart 2021 (hierna: de tussenuitspraak)
heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam in de gelegenheid gesteld een in die uitspraak geconstateerd gebrek aan dat besluit te herstellen.
Bij besluit van 31 mei 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam de onderbouwing van het besluit van 11 maart 2020 aangevuld.
Bij uitspraak van 4 augustus 2021 (hierna: de einduitspraak) heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. De tussenuitspraak en de einduitspraak zijn aangehecht.
Tegen de einduitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 5 oktober 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. F.R.G. Keijzer, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. H.J.M. van Gellekom, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] woont in Diemen met haar minderjarige dochter. Zij verleent dagelijkse zorg aan haar vader in Amsterdam-Osdorp. Haar vader kampt met medische problemen, waaronder hartproblemen, dementie en diabetes. [appellant] moet veel reizen om haar vader te kunnen verzorgen, daarom heeft zij een urgentieverklaring op basis van de mantelzorgregeling aangevraagd. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat uit de door [appellant] overgelegde stukken niet blijkt dat alle voorliggende zorgvoorzieningen voor haar vader zijn benut. Ook komt zij volgens het college niet in aanmerking voor een urgentieverklaring op grond van de hardheidsclausule.
Aangevallen uitspraak
2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college heeft mogen concluderen dat niet is gebleken dat alle voorliggende voorzieningen zijn benut. De rechtbank is mede van oordeel dat het college zich redelijkerwijs op het standpunt heeft mogen stellen dat [appellant] niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring op grond van de hardheidsclausule.
Hoger beroep
3.       [appellant] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Zij betoogt dat zij zich voldoende heeft ingespannen om naar een passende zorgverlener te zoeken. Verder betoogt [appellant] dat zij in aanmerking komt voor de hardheidsclausule. Zij heeft alles geprobeerd om zelf een woning in de buurt van haar ouders te bemachtigen. Zo staat zij bijvoorbeeld ongeveer twaalf jaar ingeschreven bij Woningnet waar zij wekelijks op woningen reageert.
Beoordeling van hoger beroep
Heeft [appellant] alle voorliggende voorzieningen benut?
4.       Artikel 1, eerste lid, onder zz, van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 (hierna: de Huisvestingsverordening) luidt: "Voorliggende voorziening: een voorziening die gelet op haar aard en doel, wordt geacht voor het oplossen van het huisvestingsprobleem van belanghebbende toereikend en passend te zijn;"
Artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Huisvestingsverordening luidt: "Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden: […] het huisvestingsprobleem kon worden voorkomen of kan worden opgelost door gebruik te maken van een voorliggende voorziening;"
Artikel 2.6.6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening luidt: "Een urgentieverklaring kan worden verleend indien zich geen van de in artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder a tot en met h en j genoemde omstandigheden voordoet en de aanvrager tot tenminste één van de volgende urgentiecategorieën behoort: […] woningzoekenden waarvan de voorziening in de behoefte aan woonruimte als gevolg van het verlenen of ontvangen van mantelzorg naar het oordeel van burgemeester en wethouders voor aanvrager dringend noodzakelijk is."
Artikel 6, aanhef en onder g, van de Beleidsregels woonruimteverdeling en woonruimtevoorraad Amsterdam 2019 luidt: "De aanvraag voor urgentiecategorie mantelzorg wordt beoordeeld op basis van de algemene weigeringsgronden met uitzondering van lid 1i (lokale binding). Daarnaast gelden de volgende voorwaarden: […] De voorliggende voorzieningen worden al benut, hiermee worden bedoeld alle professionele hulp, zorg, begeleiding of ondersteuning die redelijkerwijs verkrijgbaar is en de behoefte aan mantelzorg verlicht […]"
4.1.    Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Huisvestingsverordening van toepassing is.
Niet in geschil is dat de vader van [appellant] kampt met ernstige medische problemen en dat [appellant] de voornaamste zorg voor haar vader draagt. Zij stelt dat het verzorgen van haar vader moeizaam gaat omdat de route tussen Diemen en Amsterdam-Osdorp vaak druk is. Zij is daardoor telkens ongeveer een uur met de auto onderweg. Ook met het openbaar vervoer duurt het reizen ongeveer een uur, waardoor zij niet op tijd de vereiste zorg kan verlenen. [appellant] heeft met de overgelegde stukken aangetoond dat haar vader ongepast gedrag heeft vertoond jegens een verpleegkundige van Amstelring wijkzorg en dat Amstelring wijkzorg verdere zorg weigert.
Zoals volgt uit artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Huisvestingsverordening, weigert het college de urgentieverklaring indien naar zijn oordeel het huisvestingsprobleem kan worden voorkomen of kan worden opgelost door gebruik te maken van een voorliggende voorziening. Het college heeft ter zitting toegelicht dat pas als [appellant] aannemelijk heeft gemaakt dat zij alle voorliggende voorzieningen heeft benaderd en het niet tot de gepaste zorg heeft geleid, zij in aanmerking kan komen voor een urgentieverklaring in de urgentiecategorie mantelzorg. [appellant] gaat ervan uit dat het geen zin heeft om andere instanties te benaderen, omdat geen enkele instantie alle voor haar vader nodige zorg zal kunnen verlenen. Daarbij gaat zij eraan voorbij dat een instantie mogelijk een deel van de zorg van haar zou kunnen overnemen, waardoor haar situatie in elk geval zou kunnen worden verlicht. Vervolgens zou dan kunnen worden beoordeeld of de aanvullende zorg die zij dan nog moet leveren toekenning van een urgentieverklaring rechtvaardigt. [appellant] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij gebruik heeft gemaakt van andere voorliggende voorzieningen dan zij eerder heeft gedaan. Ter zitting is naar voren gekomen dat de zorg die wordt geregeld door de Wet langdurige zorg een voorbeeld is van een niet benutte voorliggende voorziening. [appellant] kan voor haar vader zorg aanvragen vanuit de Wet langdurige zorg. Met een langdurige zorg-indicatie zou de vader van [appellant] terecht kunnen in een verpleeghuis, een instelling voor mensen met een handicap of thuis blijven wonen met intensieve zorg. De Afdeling begrijpt dat [appellant] haar vader niet afhankelijk wil laten zijn van anderen met wie hij geen band heeft en daarom graag de zorg voor haar vader op zich wil nemen. Dit neemt echter niet weg dat zij pas in aanmerking kan komen voor een urgentieverklaring als zij alle voorliggende voorzieningen heeft benut. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat zij dat heeft gedaan. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat het college heeft mogen concluderen dat niet is gebleken dat alle voorliggende voorzieningen zijn benut.
4.2.    Het betoog slaagt niet.
Komt [appellant] in aanmerking voor een urgentieverklaring op grond van de hardheidsclausule?
5.       Artikel 2.6.11, eerste lid, van de Huisvestingsverordening luidt: "Burgemeester en wethouders zijn, indien toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien: a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en, b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn."
5.1.    Het college heeft in het besluit van 11 maart 2020 toegelicht dat het veel verzoeken om een urgentieverklaring krijgt. Daartegenover staat dat het tekort aan geschikte woningen in Amsterdam zeer groot is. Ook met een urgentieverklaring is het op dit moment vanwege de wachttijd niet mogelijk op korte termijn een woning in Amsterdam te krijgen, zo heeft het college ter zitting van de Afdeling toegelicht. De hardheidsclausule wordt daarom met uiterste terughoudendheid toegepast, namelijk als er sprake is van een noodsituatie op woongebied. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Bij beantwoording van de vraag of zich een noodsituatie voordoet, komt het college beoordelingsruimte toe.
De Afdeling realiseert zich dat de situatie van [appellant] heel problematisch is en dat zij met stukken heeft onderbouwd dat zij zelf ook heeft geprobeerd en probeert om een woning in de buurt van haar ouders te verkrijgen. Desondanks heeft het college zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat de situatie van [appellant] in vergelijking met die van andere woningzoekenden niet zo schrijnend of bijzonder is, dat sprake is van een noodsituatie en het college alsnog een urgentieverklaring moet verlenen. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat [appellant] op betrekkelijk korte afstand van haar vader woont.
5.2.    Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Klein
griffier
176-990