ECLI:NL:RVS:2022:3927

Raad van State

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
202206756/1/V3 en 202206756/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning asiel en hoger beroep staatssecretaris Justitie en Veiligheid

Op 7 februari 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 28 oktober 2022 het beroep gegrond verklaarde en het besluit van de staatssecretaris vernietigde. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van haar uitspraak. De staatssecretaris heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak en verzocht om een voorlopige voorziening.

In het hoger beroep betoogde de staatssecretaris dat de rechtbank een onjuiste uitleg gaf aan het beleid met betrekking tot risicogroepen. De staatssecretaris stelde dat er niet slechts geringe indicaties nodig zijn om te oordelen dat iemand tot een risicogroep behoort. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de staatssecretaris zijn standpunt niet voldoende had onderbouwd en dat de rechtbank op dit punt niet onjuist had geoordeeld. De voorzieningenrechter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202206756/1/V3 en 202206756/2/V3.
Datum uitspraak: 20 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 28 oktober 2022 in zaak nr. NL22.3747 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 28 oktober 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       De staatssecretaris betoogt in grief 1 terecht dat de rechtbank op één punt een onjuiste uitleg geeft aan het beleid (paragraaf C2/3 van de Vc 2000). Het is namelijk onjuist dat er maar geringe indicaties nodig zijn om te oordelen dat iemand behoort tot een risicogroep. Het gaat er volgens het beleid om dat áls iemand behoort tot een risicogroep, de staatssecretaris vervolgens al bij geringe indicaties aanneemt dat er gegronde vrees voor vervolging is. De staatssecretaris erkent vervolgens ook dat hij in zijn besluit zijn standpunt dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij behoort tot een van de risicogroepen, niet nader heeft onderbouwd. Daarom leidt de grief niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
Dit betekent dat de staatssecretaris de vraag of de vreemdeling behoort tot een risicogroep opnieuw moet beantwoorden. Hij is daarbij niet gebonden aan wat de rechtbank onder 8.1. van haar uitspraak heeft overwogen. In die overweging gaat zij in op de mate waarin de vreemdeling politiek actief was in zijn land van herkomst, maar daarbij heeft zij zich gebaseerd op die onjuiste uitleg van het beleid. Ook grief 2 leidt dus niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Verburg
voorzieningenrechter
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
47