202200702/1/A3.
Datum uitspraak: 28 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 december 2021 in zaak nr. 20/2765, 20/3636 en 20/3828 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders en de raad van de gemeente Het Hogeland.
Procesverloop
20/3636
Bij besluit van 6 maart 2020 heeft het college beslist op het door [appellante] ingediende verzoek om haar op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) documenten te verstrekken.
Bij besluit van 22 oktober 2020 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
20/2765
Bij besluit van 29 april 2020 heeft de raad beslist op het door [appellante] ingediende verzoek om haar op grond van de Wob documenten te verstrekken.
[appellante] heeft vervolgens beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaar.
20/3828
Bij besluit van 30 oktober 2020 heeft de raad het door [appellante] gemaakte bezwaar tegen het voormelde besluit van 29 april 2020 ongegrond verklaard.
20/3636, 20/2765 en 20/3828
Bij uitspraak van 20 december 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] ingestelde beroep in zaak nr. 20/2765 niet-ontvankelijk verklaard en de beroepen in zaak nrs. 20/3636 en 20/3828 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college en de raad hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 14 december 2022, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en het college en de raad, vertegenwoordigd door W.K. de Wind, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] heeft bij brief van 4 mei 2018 (de rechtsvoorgangers van) het college en de raad van de gemeente Het Hogeland verzocht om openbaarmaking van de volgende documenten:
1) de benoemingen van de bestuursleden van het algemeen bestuur van de (met ingang van 1 januari 2000 opgerichte) Stichting openbaar primair en voortgezet onderwijs Noord- Groningen, voor het openbaar primair onderwijs, voor de eerste periode. [...]
2) Alle benoemingen en herbenoemingen van de leden van het algemeen bestuur van de stichting Schoolbestuur voor primair en voortgezet onderwijs tussen Lauwers en Eemsstichting m.b.t. het primair onderwijs [...]
3) de benoemingen van de bestuursleden van het algemeen bestuur van de (met ingang van 1 januari 2000 opgerichte) Stichting openbaar primair en voortgezet onderwijs Noord-Groningen, voor het openbaar voortgezet onderwijs, voor de eerste periode. [...]
4) Alle benoemingen en herbenoemingen van de leden van het algemeen bestuur van de stichting Schoolbestuur voor primair en voortgezet onderwijs tussen Lauwers en Eemsstichting m.b.t het voortgezet onderwijs [...]"
Besluitvorming college
2. Het college heeft bij besluit van 6 maart 2020 aan [appellante] meegedeeld dat uit onderzoek is gebleken dat de door haar gevraagde documenten slechts ten dele aanwezig zijn. De aanwezige benoemingsbesluiten van 13 april 2017 die eerder al openbaar zijn gemaakt, worden opnieuw openbaar gemaakt. Volgens het college is alles in het werk gesteld om de door [appellante] verder gevraagde documenten te achterhalen, maar dit is niet gelukt. Het college heeft het besluit van 6 maart 2020 in bezwaar gehandhaafd. Bij dit besluit heeft het college opgemerkt dat er geen verplichting bestaat om het Wob-verzoek door te zenden aan de stichting Schoolbestuur voor primair en voortgezet onderwijs tussen Lauwers en Eemsstichting (hierna: de stichting), omdat deze stichting geen bestuursorgaan is als bedoeld in artikel 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Besluitvorming raad
3. De raad heeft bij besluit van 29 april 2020 aan [appellante] meegedeeld dat uit onderzoek is gebleken dat de door haar gevraagde documenten slechts ten dele aanwezig zijn. De aanwezige benoemingsbesluiten van
13 april 2017 die eerder al openbaar zijn gemaakt, worden opnieuw openbaar gemaakt. Volgens de raad is alles in het werk gesteld om de door [appellante] verder gevraagde documenten te achterhalen, maar dit is niet gelukt. De raad heeft het besluit van 29 april 2020 in bezwaar gehandhaafd. Bij dit besluit heeft de raad opgemerkt dat er geen verplichting bestaat om het Wob-verzoek door te zenden aan de stichting, omdat deze stichting geen bestuursorgaan is als bedoeld in artikel 1:1 van de Awb.
Hoger beroep
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de besluitvorming van het college en de raad niet stand kunnen houden. Zij voert in de kern aan dat het college en de raad haar Wob-verzoek hadden moeten doorsturen aan de stichting, aan de gemeente Westerkwartier dan wel aan het Gemeenschappelijk Orgaan Primair Onderwijs Noord-Groningen (hierna: Gemeenschappelijk Orgaan). Wat betreft de doorzendplicht aan de stichting wijst zij erop dat uit de artikelen 10:25 en 10:32 van de Awb, in verbinding gelezen met artikel 48, zesde lid, aanhef en onder b, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 42b, zesde lid, aanhef en onder b, van de Wet op het voortgezet onderwijs, volgt dat de stichting een bestuursorgaan is. Dit blijkt volgens haar ook uit een eerdere uitspraak van de rechtbank van 7 november 2019 en uit een eerdere uitspraak van de Afdeling. Wat betreft de doorzendplicht aan het Gemeenschappelijk Orgaan wijst [appellante] erop dat uit de statuten van de stichting blijkt dat het Gemeenschappelijk Orgaan de leden van het bestuur van de stichting benoemt. Wat betreft de doorzendplicht aan de gemeente Westerkwartier voert [appellante] aan dat deze gemeente samen met de gemeente Het Hogeland de rechtsopvolger is van het Gemeenschappelijk Orgaan. Volgens [appellante] heeft de rechtbank het vorenstaande niet onderkend, omdat de rechtbank haar beroepen gezamenlijk heeft behandeld en daardoor het overzicht is kwijtgeraakt.
Juridisch kader
5. Artikel 3, eerste lid, van de Wob luidde: "Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf."
Artikel 4 luidde: "Indien het verzoek betrekking heeft op gegevens in documenten die berusten bij een ander bestuursorgaan dan dat waarbij het verzoek is ingediend, wordt de verzoeker zo nodig naar dat orgaan verwezen. Is het verzoek schriftelijk gedaan, dan wordt het doorgezonden onder mededeling van de doorzending aan de verzoeker."
Beoordeling hoger beroep
6. De Afdeling overweegt dat de doorzendplicht als bedoeld in artikel 4 van de Wob alleen geldt wanneer de gevraagde gegevens berusten bij een ander bestuursorgaan.
Over de stelling van [appellante] dat het college en de raad haar Wob-verzoek hadden moeten doorzenden aan de stichting overweegt de Afdeling als volgt. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 23 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3067, geoordeeld dat de stichting slechts bestuursorgaan is voor zover de bevoegdheden van de stichting strekken tot het eenzijdig bepalen van de rechtspositie van andere rechtssubjecten. In die uitspraak heeft de Afdeling vervolgens overwogen dat het verzoek van [appellante] geen betrekking heeft op bij wettelijk voorschrift aan de stichting toegekende publiekrechtelijke bevoegdheden tot het eenzijdig bepalen van de rechtspositie van andere rechtssubjecten. De stichting is dan ook, voor zover het gaat om de onderwerpen waarop het verzoek ziet, niet met enig openbaar gezag bekleed en dus geen bestuursorgaan, aldus de Afdeling in die uitspraak. In deze zaak ziet het Wob-verzoek van [appellante], net als in voormelde uitspraak van 23 december 2020, op benoeming van bestuursleden van de stichting door de raad. Gelet hierop is de stichting dus geen bestuursorgaan. De verwijzing van [appellante] naar de artikelen 10:25 en 10:32 van de Awb kan haar niet baten. Deze artikelen zien op de goedkeuring van besluiten van een bestuursorgaan door een ander bestuursorgaan. Het voorgaande betekent dat het college en de raad niet gehouden waren het Wob-verzoek door te zenden aan de stichting. Wat betreft de doorzendplicht aan het Gemeenschappelijk Orgaan overweegt de Afdeling dat het Gemeenschappelijk Orgaan is ingesteld bij gemeenschappelijke regeling "Gemeenschappelijk orgaan openbaar primair onderwijs Noord Groningen" van de raden van de gemeenten Eemsmond, De Marne en Winsum. Per 1 januari 2019 zijn de gemeenten Eemsmond, De Marne en Winsum met de gemeente Bedum heringedeeld tot de gemeente Het Hogeland. Met ingang van die datum is de gemeenschappelijke regeling van rechtswege vervallen. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 23 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2964, berusten de bevoegdheden die het gemeenschappelijk orgaan had, vanaf dat moment bij de raad van de gemeente Het Hogeland. Omdat het Gemeenschappelijk Orgaan vanaf 1 januari 2019 zijn functie heeft verloren, waren het college en de raad niet gehouden het Wob-verzoek door te zenden. Over de stelling van [appellante] dat het college en de raad haar Wob-verzoek hadden moeten doorzenden aan de gemeente Westerkwartier overweegt de Afdeling als volgt. Het college en de raad hebben gemotiveerd uiteengezet dat het werkgebied van de stichting en het Gemeenschappelijk Orgaan zich slechts over een klein gedeelte van de voormalige gemeente Winsum, dat grotendeels is opgegaan in de gemeente Het Hogeland en voor een zeer beperkt deel in de gemeente Westerkwartier, uitstrekte en het onaannemelijk is dat zich bij de gemeente Westerkwartier documenten zouden bevinden van of over de stichting en het Gemeenschappelijk Orgaan. [appellante] heeft geen aanknopingspunten gegeven dat het tegendeel aannemelijk is. Met de rechtbank is de Afdeling daarom van oordeel dat doorzending van het Wob-verzoek in dit specifieke geval niet opportuun was.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het college en de raad niet gehouden waren het Wob-verzoek aan de stichting, het Gemeenschappelijk Orgaan en de gemeente Westerkwartier door te zenden. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.
De Afdeling overweegt verder dat niet is gebleken dat [appellante] is benadeeld door de enkele omstandigheid dat de rechtbank drie beroepen gezamenlijk heeft behandeld. Hetgeen [appellante] verder heeft aangevoerd, biedt ook geen grond voor het oordeel dat de uitspraak van de rechtbank niet in stand kan blijven.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank voor zover aangevallen dient te worden bevestigd.
8. Het college en de raad hoeven geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Soffner
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2022
818