ECLI:NL:RVS:2022:461
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet-betaling griffierecht
In deze zaak heeft de Raad van State op 14 februari 2022 uitspraak gedaan over het hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had op 19 mei 2016 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke door de staatssecretaris was afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 2 april 2021, heeft de rechtbank op 29 september 2021 het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Thelosen, hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De griffier heeft de vreemdeling in een brief gewezen op de verplichting om griffierecht te betalen voor het hoger beroep, met een deadline van 9 november 2021. Aangezien de vreemdeling dit griffierecht niet heeft voldaan, heeft de griffier haar op 21 december 2021 geïnformeerd dat het griffierecht binnen twee weken op de rekening van de Raad van State moest zijn bijgeschreven. De vreemdeling heeft geen redenen opgegeven waarom het hoger beroep toch in behandeling zou moeten worden genomen, ondanks het niet betalen van het griffierecht.
De Raad van State heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen. Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de staatssecretaris is daarmee vervallen en er zijn geen proceskosten aan de staatssecretaris opgelegd. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. M.T. Annen, griffier.