ECLI:NL:RVS:2022:537

Raad van State

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
20 februari 2022
Zaaknummer
202102771/3/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure inzake werkzaamheden perceel verzoeker

Op 16 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van [verzoeker] tegen het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Deze uitspraak volgde op een eerdere uitspraak van 14 februari 2022, waarin het college was opgedragen om de werkzaamheden op het perceel van [verzoeker] per 15 februari 2022 stil te leggen. Tijdens de zitting op 16 februari 2022 werd ambtshalve bezien of de eerder getroffen voorlopige voorziening moest worden opgeheven of gewijzigd, op basis van artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter heeft besloten de voorlopige voorziening op te heffen. Hierbij is meegewogen dat [verzoeker] pas laat in de procedure een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend, terwijl de werkzaamheden al in november 2021 waren begonnen. De voorzieningenrechter heeft ook de veiligheidsrisico's in overweging genomen die gepaard gaan met een langdurige stillegging van de werkzaamheden, zoals hinder voor het scheepvaartverkeer op de Gouwe en de verzwakking van de damwand. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van [verzoeker] niet opwegen tegen de noodzaak om de werkzaamheden voort te zetten.

De voorzieningenrechter heeft verder aangegeven dat, mocht er onverhoopt schade ontstaan door de werkzaamheden, het provinciebestuur verantwoordelijk is voor herstel of vergoeding van die schade. De discussie over de kadastrale perceelsgrens werd als niet relevant beschouwd voor de afweging. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was bij het treffen van een nieuwe voorlopige voorziening voor de tweede fase van de werkzaamheden, die in oktober 2022 zou beginnen. De uitspraak werd gedaan in een openbare zitting, waarbij de griffier mr. A.L. van Driel Kluit aanwezig was.

Uitspraak

202102771/3/R1.
Datum uitspraak: 16 februari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inhoudende opheffing van de getroffen voorlopige voorziening (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht(hierna: Awb)) in het hoger beroep van onder meer:
[verzoeker],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 maart 2021 in zaak nr. 20/4615, 20/4618, 20/42622, 20/4624 t/m 20/4630, 20/4632 in het geding tussen:
[verzoeker] en andere appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland.
Openbare zitting gehouden op 16 februari 2022 om 15:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. E. Steendijk, voorzieningenrechter
griffier: mr. A.L. van Driel Kluit
Verschenen:
college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, vertegenwoordigd door mr. L. van der Meulen, advocaat te Den Haag, en mr. T.N.F. van Gaarden, R.J.C. van Gemerden, M.L.H. Louwman en R. Weeda;
[verzoeker], bijgestaan door [gemachtigden];
Bij uitspraak van 14 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:466, heeft de voorzieningenrechter op verzoek van [verzoeker] het college opgedragen de werkzaamheden op het perceel van [verzoeker] per 15 februari 2022 stil te leggen. Op de zitting is ambtshalve bezien of aanleiding bestaat de bij die uitspraak getroffen voorlopige voorziening met toepassing van artikel 8:87 van de Awb op te heffen of te wijzigen.
De voorzieningenrechter heft de voorlopige voorziening die is getroffen in de uitspraak van 14 februari 2022 op. Het college hoeft het door [verzoeker] betaalde griffierecht niet te vergoeden.
De voorzieningenrechter licht toe dat zij heeft meegewogen dat [verzoeker] pas laat in de procedure een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend, terwijl het projectplan op 28 april 2020 is vastgesteld en de werkzaamheden al in november vorig jaar zijn begonnen. De voorzieningenrechter heeft ook meegewogen dat niet in geschil is dat stillegging van de werkzaamheden er toe zou leiden dat deze niet eerder dan in oktober zouden kunnen worden hervat en dat het voor langere tijd stil laten leggen van de werkzaamheden veiligheidsrisico’s met zich brengt. Deze risico’s wegen zwaar mee. Een deel van de deksloof van de bestaande damwand is inmiddels afgezaagd en op een enkele plek is al een schoorpaal weggehaald waardoor de bestaande damwand zwakker is geworden. Ook het scheepvaartverkeer op de Gouwe ondervindt dan voor een langere tijd hinder van beperkende maatregelen die vanwege de veiligheid vereist zijn. De voorzieningenrechter gaat er op voorhand van uit dat de werkzaamheden niet zullen leiden tot schade aan de woning van [verzoeker]. Als onverhoopt toch schade zal ontstaan als gevolg van de werkzaamheden, moet het provinciebestuur deze schade herstellen of vergoeden. De voorzieningenrechter acht de discussie tussen partijen over de precieze ligging van de kadastrale perceelsgrens niet relevant voor de afweging. Verder acht de voorzieningenrechter het niet uitgesloten dat achteraf blijkt dat een minder robuuste damwandconstructie nodig is. Dit nadeel voor [verzoeker] weegt echter minder zwaar dan de belangen die gemoeid zijn met het opheffen van de getroffen voorlopige voorziening. Vaststaat dat de damwandconstructie moet worden vervangen en vervanging daarvan is hoe dan ook ingrijpend. Verder is de voorzieningenrechter op voorhand van oordeel dat niet aannemelijk is dat de inlaten voor het te realiseren infiltratiesysteem in verband met de gevolgen van de klimaatverandering te hoog in de damwandconstructie zullen worden aangebracht. De voorzieningenrechter ziet verder geen aanleiding om alleen een voorziening te treffen voor de tweede fase van de werkzaamheden die in oktober zal beginnen, zoals door [gemachtigde] is geopperd. Er bestaat nu geen spoedeisend belang bij een dergelijke voorziening. Te zijner tijd zal duidelijk zijn in hoeverre het projectplan is gewijzigd en kunnen appellanten eventueel een nieuw verzoek om het treffen van een voorlopig voorziening indienen.
De voorzieningenrechter is verhinderd het proces-verbaal te ondertekenen.
w.g. Van Driel Kluit
griffier
703