ECLI:NL:RVS:2022:538
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 12 maart 2020 afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond en vernietigde het besluit van de staatssecretaris, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P. Kramer-Ograjensek, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
Tijdens de procedure heeft de gemachtigde van de vreemdeling laten weten dat de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken en geen contact meer heeft. Dit leidde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tot de conclusie dat de vreemdeling geen belang meer heeft bij een beoordeling van het hoger beroep. De Afdeling heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 18 februari 2022, met mr. C.M. Wissels als voorzitter en mr. C.J. Borman en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt als leden. De griffier, mr. N. Tibold, was aanwezig bij de uitspraak, die in het openbaar is uitgesproken.