ECLI:NL:RVS:2022:546
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- E. Steendijk
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak hebben vreemdelingen een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen in het kader van hun hoger beroep tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was afgewezen op 24 maart 2021, en het bezwaar daartegen werd op 7 december 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag verklaarde op 18 februari 2022 het beroep van de vreemdelingen ongegrond, waarna zij hoger beroep instelden en verzochten om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn overwegingen aangegeven dat hij geen aanleiding ziet om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, omdat deze een nadere bestudering vereist. De vreemdelingen verzochten om te worden behandeld alsof zij in het bezit zijn van de gevraagde vergunning, zodat zij met hun ouders, die wel toegang tot Nederland hebben, kunnen meereizen. De voorzieningenrechter wees dit verzoek af, omdat de gevolgen van een dergelijke voorziening onomkeerbaar zouden zijn en het hoger beroep zijn betekenis grotendeels zou verliezen.
Daarnaast vroegen de vreemdelingen om verlenging van de geldigheidsduur van de aan hun familie verstrekte mvv's. De voorzieningenrechter verklaarde zich niet bevoegd om dit verzoek toe te wijzen, aangezien het om andere besluiten gaat die niet ter beoordeling staan. Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan op 22 februari 2022 door mr. E. Steendijk, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.