ECLI:NL:RVS:2022:546

Raad van State

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
202201093/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak hebben vreemdelingen een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen in het kader van hun hoger beroep tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was afgewezen op 24 maart 2021, en het bezwaar daartegen werd op 7 december 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag verklaarde op 18 februari 2022 het beroep van de vreemdelingen ongegrond, waarna zij hoger beroep instelden en verzochten om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn overwegingen aangegeven dat hij geen aanleiding ziet om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, omdat deze een nadere bestudering vereist. De vreemdelingen verzochten om te worden behandeld alsof zij in het bezit zijn van de gevraagde vergunning, zodat zij met hun ouders, die wel toegang tot Nederland hebben, kunnen meereizen. De voorzieningenrechter wees dit verzoek af, omdat de gevolgen van een dergelijke voorziening onomkeerbaar zouden zijn en het hoger beroep zijn betekenis grotendeels zou verliezen.

Daarnaast vroegen de vreemdelingen om verlenging van de geldigheidsduur van de aan hun familie verstrekte mvv's. De voorzieningenrechter verklaarde zich niet bevoegd om dit verzoek toe te wijzen, aangezien het om andere besluiten gaat die niet ter beoordeling staan. Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan op 22 februari 2022 door mr. E. Steendijk, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.

Uitspraak

202201093/2/V3.
Datum uitspraak: 22 februari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 18 februari 2022 in zaak nr. NL21.20328 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdelingen om hun een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 7 december 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 februari 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld. Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       Anders dan de vreemdelingen primair hebben verzocht, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen. Deze vergt nadere bestudering waartoe deze spoedprocedure zich niet leent.
2.       De vreemdelingen hebben de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat zij gedurende het hoger beroep worden behandeld als waren zij in het bezit van de gevraagde vergunning. Dan kunnen zij meereizen met hun ouders, die wel toegang tot Nederland hebben.
2.1.    Omdat de gevolgen van een dergelijke voorziening in de praktijk onomkeerbaar zullen zijn en het ingestelde hoger beroep zijn betekenis in dat geval grotendeels zou verliezen, wijst de voorzieningenrechter het verzoek in zoverre af. De gestelde belangen van de vreemdelingen wegen hier namelijk niet tegenop.
3.       Subsidiair hebben de vreemdelingen verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat de geldigheidsduur van de aan hun familie verstrekte mvv's, die naar zij stellen loopt tot en met 23 februari 2022, wordt verlengd tot enige tijd na de beslissing op het hoger beroep. De vreemdelingen hebben de voorzieningenrechter verzocht zelf een termijn te bepalen dan wel de staatssecretaris op te dragen de termijn te verlengen.
3.1.    Omdat de voorzieningenrechter in deze procedure niet bevoegd is tot toewijzing hiervan omdat het gaat om andere besluiten die nu niet ter beoordeling staan, wijst hij het verzoek ook in zoverre af. Wel staat het de vreemdelingen vrij om een verzoek om verlenging van de geldigheidsduur van de verstrekte mvv’s bij de staatssecretaris in te dienen.
4.       Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Annen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2022
18-967