202102236/1/A2.
Datum uitspraak: 2 maart 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 maart 2021 in zaak nr. 19/5211 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij brief van 21 oktober 2016 heeft [appellant] de korpschef verzocht om vergoeding van schade die het gevolg is van het in bewaring moeten geven van zijn vuurwapens aan Wapenhandel Slendebroek in Beilen.
Bij brief van 3 oktober 2019 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn verzoek om schadevergoeding.
Bij uitspraak van 4 maart 2021 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het beroep van [appellant] kennis te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2021, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. R.D. Lubach, advocaat te Arnhem, en J.D. van Zomeren, zijn verschenen.
De termijn voor het doen van uitspraak is opgeschort hangende de schikkingsonderhandelingen tussen partijen.
Bij brieven van 21 februari 2022 hebben partijen de Afdeling medegedeeld dat zij er niet in zijn geslaagd om een minnelijke oplossing te bereiken.
Overwegingen
1. [appellant] is wapenverzamelaar en had in die hoedanigheid vuurwapens in zijn woning opgeslagen.
2. Bij besluit van 21 december 2012 heeft de korpschef het aan [appellant] verleend verlof tot het voorhanden hebben van vuurwapens voor verzameldoeleinden ingetrokken. De woning van [appellant] voldeed niet aan de daaraan te stellen veiligheidseisen.
3. De intrekking van het verlof is gehandhaafd bij besluit van 29 mei 2013.
4. Bij uitspraak van 22 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het op artikel 8:73 (oud) van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gebaseerde verzoek van de daardoor veroorzaakte schade is afgewezen.
5. Bij uitspraak van 22 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1265, heeft de Afdeling het daartegen door [appellant] ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard. Verzoek om schadevergoeding
6. Bij brief van 21 oktober 2016 heeft [appellant] de korpschef verzocht de schade (€ 11.147,90) te vergoeden, die hij stelt te hebben geleden omdat de korpschef hem overeenkomstig de Beleidsmaatregel bewaring legale vuurwapens van april 2012 (hierna: de beleidsregel) verplichtte om zijn vuurwapens en munitie bij een bevoegd wapenhandelaar in bewaring te geven. De kosten (€13.940,00) daarvan zijn aanzienlijk hoger dan de kosten (€ 2.792,10) voor het in bewaring geven van de wapens bij de korpschef.
7. Volgens [appellant] is de beleidsregel in strijd is met artikel 8 van de Wet Wapens en Munitie. In dit artikel is bepaald dat de persoon die een wapen of munitie voorhanden heeft, zonder daartoe gerechtigd te zijn, verplicht is deze terstond bij de korpschef in bewaring te geven. [appellant] stelt daarom recht te hebben op een schadevergoeding.
8. Bij brief van 10 november 2016 heeft de korpschef [appellant] medegedeeld dat de aansprakelijkstelling in behandeling is bij de verzekeraar Centraal Beheer.
9. Bij brief van 16 augustus 2018 heeft Centraal Beheer [appellant] bericht dat een vergoeding voor een te hoog tarief voor drie maanden opslag van de wapens redelijk is en een aanbod tot betaling van € 961,00 ter finale kwijting gedaan.
10. Op 24 september 2018 heeft [appellant] de korpschef bericht dat hij een besluit wil op zijn verzoek om schadevergoeding en geen privaatrechtelijke oplossing wenst voor het geschil. Hij verzoekt de korpschef de brief van 16 augustus 2018 als een besluit aan te merken en zijn brief van 24 september 2018 als een bezwaarschrift. Ook stelt hij dat hij de volledige geleden schade vergoed wil hebben.
11. Bij brief van 17 mei 2019 heeft Centraal Beheer aan [appellant] bericht dat de door hem gestelde schadeoorzaak de beleidsmaatregel is. Omdat tegen de beleidsregel geen beroep openstaat bij de bestuursrechter, is de bestuursrechter ook niet bevoegd om te oordelen over de beslissing over het verzoek om vergoeding van schade als gevolg van de beleidsregel. De weg van een beroepbaar zuiver schadebesluit staat dus niet open en dat is de reden dat het verzoek om schadevergoeding privaatrechtelijk wordt behandeld.
12. In de brief van 17 mei 2019 is verder vermeld dat Centraal Beheer het redelijk acht de te veel betaalde kosten van het in bewaring geven van de wapens voor een termijn van 5 maanden te vergoeden. Centraal Beheer biedt aan ter finale kwijting € 1.600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2018, te vergoeden.
13. Bij brief van 14 juni 2019 heeft [appellant] Centraal Beheer bericht het geschil aan de bestuursrechter te willen voorleggen.
Uitspraak van de rechtbank
14. Volgens de rechtbank beoogt [appellant] met het beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn verzoek om schadevergoeding van 21 oktober 2016 dat de korpschef een voor bezwaar en beroep vatbaar zuiver schadebesluit neemt.
15. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op een aanvraag om een zuiver schadebesluit.
Oordeel in hoger beroep
16. Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (hierna: de Wns) van 31 januari 2013 in werking getreden, wat betreft schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten. In artikel IV, eerste lid, van de Wns is bepaald dat op schade, veroorzaakt door een besluit dat werd bekendgemaakt of een handeling die werd verricht voor het tijdstip waarop deze wet voor dat besluit of die handeling in werking is getreden, het recht van toepassing blijft zoals dat gold voor dat tijdstip.
17. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat de door [appellant] aangewezen schadeoorzaak de beleidsregel van 1 mei 2012 is.
18. De bestuursrechter is slechts bevoegd tot kennisneming van beroepen tegen een zuiver schadebesluit, indien die rechter ook bevoegd is te oordelen over beroepen tegen de gestelde schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf. (Zie onder meer de uitspraak van 6 mei 1997, ECLI:NL:RVS:1997:AA6762, AB 1997, 229). 19. De gestelde schadeoorzaak is bepalend bij de beantwoording van de vraag of tegen de schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid beroep open staat bij de bestuursrechter.
20. De bestuursrechter kan dan ook geen oordeel geven over de rechtmatigheid van beslissingen van de korpschef over vergoeding van schade veroorzaakt door de beleidsregel. Er stond destijds op grond van artikel 8:2 (oud) van de Awb, en er staat thans op grond van artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb geen beroep open tegen beleidsregels in de zin van artikel 4:81, eerste lid, van de Awb.
21. Het voorgaande betekent dat voor [appellant] niet de bestuursrechtelijke weg open staat voor zijn beroep tegen het niet (tijdig) nemen van een beslissing op een verzoek van vergoeding van schade als gevolg van de beleidsregel of van feitelijk handelen.
22. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat uitsluitend de burgerlijke rechter bevoegd is ter zake van de gestelde schadeoorzaak de vordering van [appellant] te beoordelen.
23. Anders dan [appellant] betoogt, mocht de rechtbank dan ook geen inhoudelijk oordeel geven over de hoogte van de schade.
24. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank de beleidsmaatregel exceptief had moeten toetsen, slaagt ook niet. De exceptieve toetsing van een beleidsregel kan aan de orde komen in het kader van de beoordeling van een beroep tegen een besluit dat op de beleidsregel is gebaseerd. In deze zaak is dat niet het geval. Door [appellant] is geen beroep ingesteld tegen een op de beleidsregel gebaseerd besluit, maar tegen het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek om vergoeding van de volgens hem door de beleidsregel veroorzaakte schade. Nu de bestuursrechter niet bevoegd is om een inhoudelijk oordeel te geven over het schadevergoedingsgeschil, kan de bestuursrechter niet treden in de beantwoording van de vraag of de gestelde schadeoorzaak - de beleidsregel - onrechtmatig jegens [appellant] is.
Conclusie
25. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
26. De korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
w.g. Van Ravels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Planken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2022
299