Uitspraak
Datum uitspraak: 9 maart 2022
BESTUURSRECHTSPRAAK
lid van de enkelvoudige kamer
Raad van State
In deze zaak heeft de Raad van State uitspraak gedaan in hoger beroep over de ongeldigverklaring van het rijbewijs van [appellant] door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het CBR had op 12 maart 2020 besloten het rijbewijs van [appellant] ongeldig te verklaren, nadat hij op 24 februari 2020 onder invloed van alcohol was verschenen bij een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA-cursus). Dit volgde op een eerdere aanhouding op 18 augustus 2019, waarbij een alcoholgehalte van 655 μg/l was gemeten. Ondanks de oproep om nuchter te verschijnen, werd [appellant] door de cursusleidster niet toegelaten, omdat zij alcoholgeur waarnam en hij een positieve blaastest had ondergaan.
[appellant] maakte bezwaar tegen de ongeldigverklaring, maar dit werd door het CBR ongegrond verklaard. Vervolgens stelde hij beroep in bij de rechtbank, die de beslissing van het CBR bevestigde. In hoger beroep herhaalde [appellant] zijn argumenten, waaronder dat hij niet onder invloed was en dat zijn persoonlijke omstandigheden, zoals de zorg voor zijn dementerende echtgenote, niet in aanmerking waren genomen. De Raad van State oordeelde echter dat de wet geen ruimte biedt voor een belangenafweging in dit geval. De rechtbank had terecht vastgesteld dat [appellant] onvoldoende had meegewerkt aan de EMA-cursus, wat leidde tot de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.