ECLI:NL:RVS:2022:699

Raad van State

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
202104587/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na niet meewerken aan EMA-cursus onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft de Raad van State uitspraak gedaan in hoger beroep over de ongeldigverklaring van het rijbewijs van [appellant] door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het CBR had op 12 maart 2020 besloten het rijbewijs van [appellant] ongeldig te verklaren, nadat hij op 24 februari 2020 onder invloed van alcohol was verschenen bij een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA-cursus). Dit volgde op een eerdere aanhouding op 18 augustus 2019, waarbij een alcoholgehalte van 655 μg/l was gemeten. Ondanks de oproep om nuchter te verschijnen, werd [appellant] door de cursusleidster niet toegelaten, omdat zij alcoholgeur waarnam en hij een positieve blaastest had ondergaan.

[appellant] maakte bezwaar tegen de ongeldigverklaring, maar dit werd door het CBR ongegrond verklaard. Vervolgens stelde hij beroep in bij de rechtbank, die de beslissing van het CBR bevestigde. In hoger beroep herhaalde [appellant] zijn argumenten, waaronder dat hij niet onder invloed was en dat zijn persoonlijke omstandigheden, zoals de zorg voor zijn dementerende echtgenote, niet in aanmerking waren genomen. De Raad van State oordeelde echter dat de wet geen ruimte biedt voor een belangenafweging in dit geval. De rechtbank had terecht vastgesteld dat [appellant] onvoldoende had meegewerkt aan de EMA-cursus, wat leidde tot de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

202104587/1/A2.
Datum uitspraak: 9 maart 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 juni 2021 in zaak nr. 20/3621 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 12 maart 2020 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] vanaf 19 maart 2020 ongeldig verklaard.
Bij besluit van 3 juni 2020 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 juni 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2022, waar het CBR, vertegenwoordigd door mr. J.J. Kwant, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 18 augustus 2019 is [appellant] aangehouden door de politie voor het rijden onder invloed van alcohol. Bij hem is een alcoholgehalte van 655 μg/l gemeten. Naar aanleiding daarvan heeft het CBR bij besluit van 31 oktober 2019 aan [appellant] een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (hierna: EMA-cursus) opgelegd. Bij brief van 7 januari 2020 is [appellant] hiervoor opgeroepen. In deze brief staat onder meer vermeld dat [appellant] niet onder invloed van alcohol mag zijn tijdens de cursus. Ook niet van de dagen ervoor.
2. Op 25 februari 2020 heeft het CBR een zogenoemd negatief afloopbericht van de cursusinstantie ontvangen waaruit volgt dat [appellant] op de eerste dag van de EMA-cursus op 24 februari 2020 onder invloed van alcohol was. De cursusleidster heeft aangegeven dat zij bij aanvang van de cursus uitgeademde alcohollucht bij [appellant] rook en dat [appellant] verklaarde dat hij de dag ervoor alcohol had gedronken. Ook constateerde zij dat [appellant] een rood gelaat had en dat zijn ogen rood doorlopen waren. Vervolgens is er een blaastest bij [appellant] afgenomen die een positieve uitslag gaf. De cursusleidster heeft daarom [appellant] niet toegelaten tot de cursus. Het CBR heeft hieruit geconcludeerd dat [appellant] bij de cursus onder invloed van alcohol was en dat hij daarom niet heeft meegewerkt aan de EMA-cursus. Op grond hiervan heeft het CBR bij het besluit van 12 maart 2020 het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard.
3. [ appellant] heeft hiertegen bezwaar gemaakt dat ongegrond verklaard is door het CBR. [appellant] heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Wettelijk kader
4. Het wettelijk kader in deze zaak wordt gevormd door de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) en de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (hierna: de Regeling). De belangrijkste relevante bepalingen zijn opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aangevallen uitspraak
5. De rechtbank heeft overwogen dat uit de wet volgt dat het CBR verplicht is het rijbewijs van [appellant] ongeldig te verklaren als hij onvoldoende meewerkt aan de EMA-cursus. Ook volgt uit de wet en regelgeving dat [appellant] onvoldoende meewerkt aan de cursus als hij op de cursus verschijnt onder invloed van alcohol. Naar het oordeel van de rechtbank staat voldoende vast dat [appellant] ten tijde van de cursus onder invloed was van alcohol. Het CBR heeft daarom het rijbewijs van [appellant] ongeldig moeten verklaren. Het CBR heeft daarbij geen ruimte voor een belangenafweging, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
6. [ appellant] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Hij herhaalt in hoger beroep dat hij de avond voorafgaand aan de cursus alcohol heeft genuttigd en voor de cursus bonbons heeft gegeten die mogelijk alcohol bevatten. Dit zou volgens [appellant] kunnen verklaren waarom hij mogelijk naar alcohol rook bij aanvang van de cursus, maar hij was niet onder invloed hiervan. De alcohol die hij de avond voor de cursus tot zich had genomen zou moeten zijn afgebroken en de hoeveelheid alcohol die mogelijk in de bonbons zou hebben gezeten is te weinig om van onder invloed te raken. Volgens [appellant] kan niet worden geconcludeerd dat hij onvoldoende heeft meegewerkt aan de EMA-cursus zoals de rechtbank heeft gedaan.
6.1. Wat [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd.
6.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 12 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:842, dient het begrip "onder invloed van alcohol" in artikel 9 van de Regeling ruim uitgelegd te worden, in die zin dat elk promillage daar onder valt. De waarnemingen van de cursusleider - het ruiken van alcohol en het zien van een rood gelaat en rood doorlopen ogen bij [appellant] - en de uitslag van de blaastest duiden erop dat [appellant] bij aanvang van de cursus "onder invloed van alcohol" is geweest volgens de hiervoor genoemde uitleg. Dat er mogelijk slechts sprake is geweest van een klein promillage is dus niet van belang. Ook de herkomst van dat promillage is niet relevant. Het betoog over de afbraak van de alcohol op de avond voor de cursus en de geringe hoeveelheid alcohol in de bonbons kan [appellant] niet baten omdat het niet afdoet aan de positieve uitslag van de blaastest. Dat dit geen enkele invloed op het functioneren van [appellant] en op het goed kunnen volgen van de EMA-cursus zou hebben gehad, berust, zoals het CBR terecht heeft overwogen, slechts op de eigen stelling van [appellant] hierover en wordt niet ondersteund door de objectieve feiten. De Afdeling deelt het standpunt van het CBR dat deze stelling in het licht van de waarnemingen van de cursusleidster ook niet te volgen is.
7. Verder herhaalt [appellant] in hoger beroep dat zijn rijbewijs erg belangrijk voor hem is. Hij draagt de zorg voor zijn echtgenote die in een vergevorderd stadium van dementie verkeert. Ook wat vervoer betreft is zij afhankelijk van [appellant]. Zonder zijn rijbewijs kan hij haar bijvoorbeeld niet naar doktersafspraken brengen of meenemen met boodschappen doen. Ook kan hij haar niet alleen thuislaten. [appellant] is zelf ook minder valide en kan hierdoor geen gebruik maken van het openbaar vervoer. Verder stelt [appellant] dat er geen sprake is van alcoholmisbruik, hij drinkt slechts sporadisch. Hij rijdt al meer dan zestig jaren auto zonder problemen. Eén enkele misstap maakt dat niet anders. De invordering van zijn rijbewijs heeft een enorme impact, aldus [appellant].
7.1. Voor zover [appellant] betoogt dat het CBR en de rechtbank ten onrechte geen belang hebben gehecht aan zijn persoonlijke omstandigheden, slaagt ook dit betoog niet. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in bijvoorbeeld de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2255), volgt uit de imperatieve bewoordingen van artikel 132, tweede lid, van de Wvw 1994 dat het rijbewijs onverwijld ongeldig moet worden verklaard als eenmaal vaststaat dat een betrokkene niet de vereiste medewerking heeft verleend aan een EMA-cursus, en bestaat derhalve geen ruimte voor een afzonderlijke belangenafweging. Hoewel de Afdeling begrip heeft voor de moeilijke situatie waarin [appellant] verkeert kan dit, gelet op wat hiervoor is overwogen, niet leiden tot een ander oordeel.
Conclusie
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
9. Het CBR hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Baldinger
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2022
97-994
BIJLAGE - Wettelijk kader
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijke schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld. […]
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid op geschiktheid, […]
Artikel 132
1. Behoudens de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitzonderingen is diegene verplicht zijn medewerking te verlenen aan de opgelegde maatregel, die zich:
a. de bij ministeriële regeling aangewezen educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, […]
2. Bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking besluit het CBR onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder. Het CBR bepaalt daarbij op welke categorie of categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven, de ongeldigverklaring betrekking heeft. Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld in welke gevallen sprake is van het niet verlenen van medewerking. Als het niet verlenen van de vereiste medewerking wordt mede aangemerkt het niet voldoen van de kosten binnen de termijn of termijnen die is of zijn aangegeven bij het besluit waarbij de verplichting tot een van de hierna genoemde maatregelen is opgelegd, of het niet voldoen van de kosten op de in dat besluit aangegeven wijze, van: […]
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 9
Betrokkene verleent onder meer niet de vereiste medewerking aan de educatieve maatregel, indien hij:
[…]
b. onder invloed van alcohol of andere drogerende stoffen op de desbetreffende cursus verschijnt;
[…]