ECLI:NL:RVS:2022:734
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot intrekking verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de vreemdeling, die in hoger beroep is tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening. Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 8 juli 2020. De rechtbank had eerder, op 28 december 2020, het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdeling verzocht de voorzieningenrechter om te bepalen dat hij niet zou worden uitgezet totdat er een beslissing op het hoger beroep was genomen en dat hij opvang en verstrekkingen zou ontvangen.
De staatssecretaris heeft een vertrekmoratorium ingesteld voor vreemdelingen met de Afghaanse nationaliteit, dat op 26 augustus 2021 in werking is getreden en op 26 februari 2022 is verlengd. De vreemdeling valt onder de reikwijdte van dit moratorium, wat betekent dat hij voorlopig niet kan worden uitgezet en recht heeft op opvang en verstrekkingen. Gezien deze omstandigheden heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de vreemdeling op dit moment geen spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A. Kuijer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier, en is openbaar uitgesproken op 14 maart 2022.