ECLI:NL:RVS:2022:826
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel
Op 20 maart 2020 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg. De rechtbank heeft op 11 februari 2021 het beroep ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.W.F. Noot, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris op 26 april 2021 laten weten dat de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van de vreemdeling is om een reactie gevraagd, maar hierop is geen antwoord gekomen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State concludeert hieruit dat de vreemdeling niet langer bescherming in Nederland zoekt en daarom geen belang meer heeft bij een beoordeling van het hoger beroep.
Gelet op deze omstandigheden heeft de Afdeling het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier, en is openbaar uitgesproken op 23 maart 2022.