ECLI:NL:RVS:2022:830

Raad van State

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
202101255/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen niet-ontvankelijk verklaring verblijfsvergunning asiel

Op 23 maart 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 27 augustus 2020 de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdeling, afkomstig uit Soedan, vreesde bij terugkeer voor vervolging vanwege zijn politieke activiteiten tegen de Soedanese autoriteiten. De rechtbank Den Haag had op 18 februari 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarop de vreemdeling hoger beroep instelde, vertegenwoordigd door mr. E. Derksen.

De Raad van State oordeelde dat er onduidelijkheid bestaat over de risico's voor politieke activisten in Soedan en dat de staatssecretaris opnieuw onderzoek moet doen naar deze risico's. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de staatssecretaris. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.277,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.

Uitspraak

202101255/1/V2.
Datum uitspraak: 23 maart 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 18 februari 2021 in zaak nr. NL20.16110 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 27 augustus 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 18 februari 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Derksen, advocaat te Velp, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling is afkomstig uit Soedan en heeft aan zijn asielaanvraag onder meer ten grondslag gelegd dat hij bij terugkeer naar Soedan vreest voor vervolging dan wel een reëel risico op ernstige schade loopt vanwege zijn deelname aan politieke activiteiten gericht tegen de Soedanese autoriteiten.
2.       Bij uitspraak van 15 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2793, heeft de Afdeling overwogen dat op dit moment onduidelijk is wat in Soedan de risico’s zijn voor politieke activisten, en dat de staatssecretaris daar opnieuw onderzoek naar moet doen. Gelet op deze omstandigheden zal de Afdeling het hoger beroep van de vreemdeling gegrond verklaren, zodat de staatssecretaris opnieuw de aanvraag van de vreemdeling moet beoordelen en daarbij de resultaten van zijn onderzoek kan betrekken.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 27 augustus 2020 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 18 februari 2021 in zaak nr. NL20.16110;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 27 augustus 2020, V-[…];
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Baldinger
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Prins
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2022
363-936