202103917/1/A3.
Datum uitspraak: 23 maart 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 juni 2021 in zaak nr. 20/5337 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Procesverloop
Bij besluit van 16 maart 2020 heeft de minister een verzoek van [appellant] om inzage in de over hem bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) aanwezige documenten gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 4 augustus 2020 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en twee documenten aan [appellant] ter inzage gegeven.
Bij uitspraak van 9 juni 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft de Afdeling toestemming, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verleend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2022, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M.C. van der Linden, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft de minister verzocht om kennisneming van over hem aanwezige documenten bij de AIVD. De minister heeft hem de niet-actuele informatie, zijn sollicitatiebrief aan de voorloper van de AIVD en de beantwoording daarvan met uitzondering van de naam van de ondertekenaar, gegeven. Over actuele gegevens uit de laatste vijf jaar heeft de minister geen informatie gegeven.
Volgens de rechtbank mocht de minister dat zo doen.
Wettelijk kader
2. De toepasselijke regeling is de Wet inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017.
Artikel 76 luidt:
1. Onze betrokken Minister deelt een ieder op diens aanvraag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden mede of en, zo ja, welke hem betreffende persoonsgegevens door of ten behoeve van een dienst zijn verwerkt. [...]
Artikel 82 luidt:
1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 76 wordt in ieder geval afgewezen, indien:
a. betreffende de aanvrager in het kader van enig onderzoek gegevens zijn verwerkt, tenzij:
1°. de desbetreffende gegevens meer dan 5 jaar geleden zijn verwerkt,
2°. met betrekking tot de aanvrager sindsdien geen nieuwe gegevens zijn verwerkt in verband met het onderzoek in hef kader waarvan de desbetreffende gegevens zijn verwerkt, en
3°. de desbetreffende gegevens niet relevant zijn voor enig lopend onderzoek;
b. betreffende de aanvrager geen gegevens zijn verwerkt.
2. […]
Hoger beroep
Wat heeft [appellant] aangevoerd?
3. [appellant] vindt, kort samengevat, dat er meer niet-actuele gegevens over hem zouden moeten zijn. Ook wil hij graag inzage in alle hem betreffende stukken.
Oordeel van de Afdeling
4. De Afdeling heeft kennisgenomen van de door de minister vertrouwelijk overgelegde gegevens.
In wat [appellant] in hoger beroep aanvoert, ziet de Afdeling geen aanleiding om de aangevallen uitspraak te vernietigen.
Op de zitting in hoger beroep heeft de gemachtigde van de minister toegelicht waar en op welke manier is gezocht naar de informatie die [appellant] heeft gevraagd. Die toelichting geeft geen reden om aan te nemen dat de AIVD onvoldoende heeft gezocht. Het standpunt van de minister dat er niet meer niet-actuele gegevens zijn, komt de Afdeling daarom niet ongeloofwaardig voor. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat er toch meer niet-actuele gegevens over hem bij de minister zouden berusten. De Afdeling is het eens met de rechtbank dat de enkele stelling van [appellant] dat de AIVD hem al jaren probeert te vermoorden in dit verband onvoldoende is.
De rechtbank heeft ook terecht overwogen dat de vraag of er actuele gegevens over [appellant] bij de AIVD aanwezig zijn, niet hoeft te worden beantwoord door de minister. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat als de minister daartoe wel verplicht zou zijn, de AIVD wordt belemmerd in zijn taakuitoefening.
Slotsom
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.TH. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Tuyll van Serooskerken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2022
290