ECLI:NL:RVS:2023:121

Raad van State

Datum uitspraak
13 januari 2023
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
202207445/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake machtiging tot voorlopig verblijf

Op 13 januari 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder, op 21 april 2017, een aanvraag van een vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen. Deze afwijzing werd later door de staatssecretaris bevestigd in een besluit van 17 maart 2022, dat werd aangevuld op 8 september 2022. De vreemdeling had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, heeft op 1 december 2022 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,00 per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 7.500,00.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de uitspraak van de rechtbank niet inhoudt dat de staatssecretaris de gevraagde machtiging tot voorlopig verblijf moet verlenen, en dat de uitvoering van de uitspraak geen onomkeerbare gevolgen heeft. Bovendien zou de uitvoering van de uitspraak geen onevenredige inspanning van de staatssecretaris vergen.

Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek van de staatssecretaris afgewezen en hem veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

202207445/2/V3.
Datum uitspraak: 13 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 1 december 2022 in zaak nr. NL22.6489 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 21 april 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 17 maart 2022, aangevuld bij besluit van 8 september 2022, heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 december 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak, en bepaald dat de staatssecretaris aan de vreemdeling een dwangsom van € 100,00 moet betalen voor elke dag waarmee hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,00.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De staatssecretaris verzoekt de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening te treffen dat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op zijn hoger beroep heeft beslist.
2.       Gelet op de belangen die de staatssecretaris en de vreemdeling naar voren hebben gebracht, treft de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening. De uitspraak van de rechtbank strekt er niet toe dat de staatssecretaris de gevraagde machtiging tot voorlopig verblijf moet verlenen, zoals de staatssecretaris kennelijk meent. Uitvoering van de uitspraak heeft daarom geen gevolgen die moeilijk ongedaan kunnen worden gemaakt. De voorzieningenrechter vindt verder van belang dat uitvoering van de uitspraak geen onevenredige inspanning van de staatssecretaris vergt.
3.       Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        wijst het verzoek af;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.
w.g. Van Breda
voorzieningenrechter
w.g. Schippers
griffier
873