ECLI:NL:RVS:2023:1416
Raad van State
- Hoger beroep
- J.Th. Drop
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 23 november 2020 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 29 april 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, verklaarde op 9 maart 2022 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. Wiersma, ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris van het horen van de vreemdeling in bezwaar kon afzien. De Afdeling benadrukt dat het uitgangspunt is dat een vreemdeling in bezwaar gehoord moet worden, en dat de staatssecretaris terughoudend moet zijn met uitzonderingen op deze hoorplicht. Gezien de argumenten die de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd, was het niet redelijk om het bezwaar ongegrond te verklaren zonder de vreemdeling te horen.
De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de staatssecretaris. De staatssecretaris moet opnieuw beslissen op het bezwaar van de vreemdeling en haar horen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.511,00 worden vastgesteld, en het griffierecht van € 458,00 moet aan de vreemdeling worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 11 april 2023.