ECLI:NL:RVS:2023:1416

Raad van State

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
202202124/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 23 november 2020 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 29 april 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, verklaarde op 9 maart 2022 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. Wiersma, ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris van het horen van de vreemdeling in bezwaar kon afzien. De Afdeling benadrukt dat het uitgangspunt is dat een vreemdeling in bezwaar gehoord moet worden, en dat de staatssecretaris terughoudend moet zijn met uitzonderingen op deze hoorplicht. Gezien de argumenten die de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd, was het niet redelijk om het bezwaar ongegrond te verklaren zonder de vreemdeling te horen.

De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de staatssecretaris. De staatssecretaris moet opnieuw beslissen op het bezwaar van de vreemdeling en haar horen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.511,00 worden vastgesteld, en het griffierecht van € 458,00 moet aan de vreemdeling worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 11 april 2023.

Uitspraak

202202124/1/V2.
Datum uitspraak: 11 april 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 9 maart 2022 in zaak nr. 21/3199 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 29 april 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 maart 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Wiersma, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in haar tweede grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris van het horen van de vreemdeling dan wel referent in bezwaar heeft kunnen afzien.
2.       Zoals de Afdeling heeft overwogen bij uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, is het uitgangspunt dat een vreemdeling wordt gehoord in bezwaar en dient de staatssecretaris terughoudend om te gaan met uitzonderingen op zijn hoorplicht. Gelet op alles wat de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd, bezien vanuit de onder 5.2 van die uitspraak genoemde gezichtspunten, kon de staatssecretaris in dit geval redelijkerwijs niet tot het oordeel komen dat het bezwaar ongegrond was zonder de vreemdeling in de gelegenheid te stellen gehoord te worden over haar bezwaar. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 29 april 2021 wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder in hoger beroep heeft aangevoerd over de verrichte belangenafweging nu te bespreken. De staatssecretaris zal namelijk opnieuw op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar moeten beslissen en daarvoor de vreemdeling dan wel referent moeten horen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 9 maart 2022 in zaak nr. 21/3199;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 29 april 2021, V-[…];
V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.     gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door haar voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 458,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Graat
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2023
307-1048