ECLI:NL:RVS:2023:1556

Raad van State

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
202206765/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling, die samen met haar minderjarige kind, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag is op 25 augustus 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam. Op 17 november 2022 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Raad van State heeft in deze uitspraak geoordeeld over de ontvankelijkheid van het hoger beroep. De termijn voor het instellen van hoger beroep begint op de dag na de verzending van een notificatiebericht over de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling stelde dat haar gemachtigde geen notificatiebericht had ontvangen, maar de rechtbank had aangetoond dat dit bericht op de dag van de uitspraak was verzonden naar het e-mailadres van de gemachtigde. De vreemdeling heeft dit rapport niet betwist.

De Raad van State concludeert dat de termijn voor het instellen van hoger beroep op 17 november 2022 is aangevangen en op 24 november 2022 is geëindigd. Het hoger beroep is op 25 november 2022 ingediend, wat betekent dat het niet tijdig is ingediend. De vreemdeling heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die de overschrijding van de termijn verschoonbaar maken. Daarom verklaart de Raad van State het hoger beroep niet-ontvankelijk en beslist dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202206765/1/V1.
Datum uitspraak: 20 april 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kind,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 17 november 2022 in zaak nr. NL21.13947 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 25 augustus 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 17 november 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op verzoek van de Afdeling schriftelijke inlichtingen gegeven. De vreemdeling heeft daarop gereageerd.
Overwegingen
1.       De termijn voor het instellen van hoger beroep vangt in een geval als dit aan op de dag na die, waarop op voorgeschreven wijze een notificatiebericht over de uitspraak van de rechtbank is verzonden als bedoeld in artikel 8:36c, tweede lid, van de Awb (zie de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:554, onder 1).
2.       De vreemdeling stelt dat haar gemachtigde geen notificatiebericht heeft ontvangen.
3.       Het door de rechtbank toegezonden rapport van het technisch onderzoek van 27 januari 2023 vermeldt dat de uitspraak op 17 november 2022 in Mijn Rechtspraak is geplaatst en dat op dezelfde dag een notificatiebericht van de plaatsing van de uitspraak is verzonden naar het e-mailadres van de gemachtigde van de vreemdeling.
4.       De vreemdeling bestrijdt dit rapport niet. Voorts faalt bij gebrek aan een onderbouwing haar betoog dat niet kon worden volstaan met een geautomatiseerde onbeveiligde notificatiemail die foutgevoelig is en dat de bewijslast van het niet-ontvangen van de notificatie niet bij haar gemachtigde moet liggen.
5.       De termijn voor het instellen van hoger beroep is dus op 17 november 2022 aangevangen en op 24 november 2022 geëindigd. Het hoger beroep is op 25 november 2022, en dus niet tijdig, ingediend. De vreemdeling heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die de overschrijding van de termijn verschoonbaar maken.
6.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Groot
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2023
210