ECLI:NL:RVS:2023:1556
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling, die samen met haar minderjarige kind, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag is op 25 augustus 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam. Op 17 november 2022 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Raad van State heeft in deze uitspraak geoordeeld over de ontvankelijkheid van het hoger beroep. De termijn voor het instellen van hoger beroep begint op de dag na de verzending van een notificatiebericht over de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling stelde dat haar gemachtigde geen notificatiebericht had ontvangen, maar de rechtbank had aangetoond dat dit bericht op de dag van de uitspraak was verzonden naar het e-mailadres van de gemachtigde. De vreemdeling heeft dit rapport niet betwist.
De Raad van State concludeert dat de termijn voor het instellen van hoger beroep op 17 november 2022 is aangevangen en op 24 november 2022 is geëindigd. Het hoger beroep is op 25 november 2022 ingediend, wat betekent dat het niet tijdig is ingediend. De vreemdeling heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die de overschrijding van de termijn verschoonbaar maken. Daarom verklaart de Raad van State het hoger beroep niet-ontvankelijk en beslist dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden.