ECLI:NL:RVS:2023:1568

Raad van State

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
202301573/1/V2 en 202301573/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 21 april 2023 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een hoger beroep van een vreemdeling. De vreemdeling had eerder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen ontvangen, maar deze vergunningen zijn op 26 februari 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ingetrokken. De vreemdeling werd opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en er werd een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd.

De vreemdeling heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt en een aanvraag ingediend voor een nieuwe verblijfsvergunning, maar deze aanvragen zijn door de staatssecretaris afgewezen. De rechtbank Den Haag heeft op 13 februari 2023 de beroepen van de vreemdeling tegen de besluiten van de staatssecretaris ongegrond verklaard. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat de vreemdeling niet tijdig heeft uitgelegd waarom de uitspraak van de rechtbank volgens hem onjuist was. Hierdoor kon de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep. Het verzoek om voorlopige voorziening werd eveneens afgewezen, en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. H.G. Sevenster, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.

Uitspraak

202301573/1/V2 en 202301573/2/V2.
Datum uitspraak: 21 april 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 13 februari 2023 in zaken nrs. 21/5519 en 21/6270 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2021 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken. Ook heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen ingetrokken, hem opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd.
Bij besluit van 11 maart 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 25 augustus 2021 heeft de staatssecretaris het door de vreemdeling gemaakte bezwaar tegen het besluit van 26 februari 2021 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 30 september 2021, aangevuld op 9 november 2022, heeft de staatssecretaris het door de vreemdeling gemaakte bezwaar tegen het besluit van 11 maart 2021 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 februari 2023 heeft de rechtbank de door de vreemdeling ingestelde beroepen tegen de besluiten van 25 augustus 2021, 30 september 2021 en 9 november 2022 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. Schaap, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep richt zich niet tegen de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling heeft namelijk niet tijdig uitgelegd waarom de uitspraak van de rechtbank volgens hem niet juist is. Daarom kan de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep (artikel 85 van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.
w.g. Sevenster
voorzieningenrechter
w.g. Lodeweges
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2023
625