ECLI:NL:RVS:2023:1714

Raad van State

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
202205489/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek tot intrekking van inreisverbod en verplichting tot onmiddellijke vertrek uit de EU

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 7 september 2022. De vreemdeling had een verzoek ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om de aan hem opgelegde verplichting om de Europese Unie onmiddellijk te verlaten in te trekken en het tegen hem uitgevaardigde inreisverbod op te heffen. Dit verzoek werd door de staatssecretaris afgewezen bij besluit van 18 maart 2020.

De rechtbank heeft in haar uitspraak van 7 september 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht en op goede gronden tot haar oordeel is gekomen. De Afdeling neemt de motivering van de rechtbank over en oordeelt dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 4 mei 2023 door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.

Uitspraak

202205489/1/V3.
Datum uitspraak: 4 mei 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 7 september 2022 in zaak nr. 20/2725 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 18 maart 2020 heeft de staatssecretaris een verzoek van de vreemdeling om de aan hem opgelegde verplichting de Europese Unie onmiddellijk te verlaten in te trekken en het tegen hem uitgevaardigde inreisverbod op te heffen, afgewezen.
Bij uitspraak van 7 september 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De Afdeling neemt de motivering onder 7 en 9 van de uitspraak van de rechtbank over.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vonk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2023
345-1058