ECLI:NL:RVS:2023:1714
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verzoek tot intrekking van inreisverbod en verplichting tot onmiddellijke vertrek uit de EU
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 7 september 2022. De vreemdeling had een verzoek ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om de aan hem opgelegde verplichting om de Europese Unie onmiddellijk te verlaten in te trekken en het tegen hem uitgevaardigde inreisverbod op te heffen. Dit verzoek werd door de staatssecretaris afgewezen bij besluit van 18 maart 2020.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 7 september 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht en op goede gronden tot haar oordeel is gekomen. De Afdeling neemt de motivering van de rechtbank over en oordeelt dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden.
Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 4 mei 2023 door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.