ECLI:NL:RVS:2023:1762
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen intrekking verblijfsvergunningen en inreisverbod voor vreemdelingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vreemdelingen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 maart 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 10 augustus 2015 de aan de vreemdelingen verleende verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd ingetrokken en een inreisverbod uitgevaardigd tegen de eerstgenoemde vreemdeling. De vreemdelingen maakten bezwaar tegen dit besluit, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar op 11 februari 2016 ongegrond. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de vreemdelingen op 26 maart 2021 niet-ontvankelijk. Hierop hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. J. Hemelaar, hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 9 mei 2023 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelt dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld, en de Afdeling neemt de motivering van de rechtbank over. Het hogerberoepschrift bevat geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden, waardoor verdere motivering niet nodig is.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De beslissing is genomen door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 mei 2023.