ECLI:NL:RVS:2023:1762

Raad van State

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
202102829/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen intrekking verblijfsvergunningen en inreisverbod voor vreemdelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vreemdelingen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 maart 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 10 augustus 2015 de aan de vreemdelingen verleende verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd ingetrokken en een inreisverbod uitgevaardigd tegen de eerstgenoemde vreemdeling. De vreemdelingen maakten bezwaar tegen dit besluit, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar op 11 februari 2016 ongegrond. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de vreemdelingen op 26 maart 2021 niet-ontvankelijk. Hierop hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. J. Hemelaar, hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 9 mei 2023 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelt dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld, en de Afdeling neemt de motivering van de rechtbank over. Het hogerberoepschrift bevat geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden, waardoor verdere motivering niet nodig is.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De beslissing is genomen door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 mei 2023.

Uitspraak

202102829/1/V1.
Datum uitspraak: 9 mei 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 maart 2021 in zaak nr. 19/3848 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 10 augustus 2015 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdelingen verleende verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd ingetrokken en een inreisverbod uitgevaardigd tegen de eerstgenoemde vreemdeling.
Bij besluit van 11 februari 2016 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 maart 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. J. Hemelaar, advocaat te Leiden, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De Afdeling neemt de motivering onder 6.2 t/m 7 van de rechtbankuitspraak over.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2023
716-1034