ECLI:NL:RVS:2023:1860
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- N. Verheij
- J.H. van Breda
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen intrekking verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 29 oktober 2021 het beroep tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 27 juli 2020 besloten om de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd in te trekken. Dit besluit werd door de staatssecretaris op 3 december 2020 bevestigd, nadat het bezwaar van de vreemdeling ongegrond was verklaard.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in het nadeel van de vreemdeling uitvalt. De aard en ernst van de misdrijven waarvoor de vreemdeling is veroordeeld, alsook het recidivegevaar, maken dat het belang van de staat bij de bescherming van de openbare orde zwaarder weegt dan het belang van de vreemdeling bij het voortzetten van zijn privéleven in Nederland.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond is. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal orgaan, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd in het openbaar uitgesproken.