ECLI:NL:RVS:2023:1864

Raad van State

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
202202617/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Schipper-Spanninga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ongegrondverklaring bezwaar vreemdeling door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 1 april 2022. De rechtbank had het beroep van de vreemdelingen ongegrond verklaard, nadat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 22 maart 2021 hun bezwaar tegen een eerder besluit ongegrond had verklaard. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. M. Woudwijk, stelden dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat hun beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet slaagde. De rechtbank had deze conclusie gebaseerd op de vaststelling dat er geen 'more than the normal emotional ties' bestonden tussen de vreemdeling en haar in Nederland verblijvende zoon.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank en de staatssecretaris niet konden volstaan met deze vaststelling. De Afdeling verwees naar een eerdere uitspraak van 13 juli 2022, waarin was vastgesteld dat de staatssecretaris bij een beroep op artikel 8 EVRM altijd een belangenafweging moet maken die alle relevante feiten en omstandigheden omvat. Deze belangenafweging was in dit geval niet verricht, waardoor de grief van de vreemdelingen slaagde.

Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het besluit van de staatssecretaris werd eveneens vernietigd. De staatssecretaris werd opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit op het bezwaar te nemen, waarbij hij rekening moest houden met de actuele feiten en omstandigheden. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die in totaal € 2.511,00 bedroegen, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

202202617/1/V2.
Datum uitspraak: 11 mei 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­-Hertogenbosch, van 1 april 2022 in zaak nr. NL21.5756 in het geding tussen:
de vreemdeling en referent
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Bij besluit van 22 maart 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling en referent gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 april 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling en referent ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdeling en referent, vertegenwoordigd door mr. M. Woudwijk, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       In hun tweede grief klagen de vreemdeling en referent terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat haar beroep op artikel 8 EVRM niet slaagt. De rechtbank heeft deze overweging namelijk gebaseerd op haar oordeel dat er geen ‘more than the normal emotional ties’ bestaan tussen de vreemdeling en haar in Nederland verblijvende zoon. De rechtbank en de staatssecretaris kunnen echter niet meer volstaan met deze vaststelling. De Afdeling verwijst hiervoor naar haar uitspraak van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006, onder 9.3.1. In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris bij een beroep op artikel 8 van het EVRM altijd een alle relevante feiten en omstandigheden omvattende belangenafweging moet verrichten. Deze belangenafweging heeft de staatssecretaris niet verricht. De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling en referent verder hebben aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 22 maart 2021 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet binnen twaalf weken een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar nemen. Daarbij moet de staatssecretaris uitgaan van de feiten en omstandigheden die zich op dat moment voordoen. Gelet hierop moet de staatssecretaris de vreemdeling op de voet van artikel 7:2 van de Awb horen, tenzij zich een uitzondering als genoemd in artikel 7:3, aanhef en onder c, d of e, van de Awb voordoet. Met inachtneming van de daarbij vergaarde feiten en omstandigheden moet de staatssecretaris opnieuw een standpunt innemen over de vraag of tussen betrokkenen meer dan normale emotionele banden bestaan en moet hij de vereiste belangenafweging verrichten. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Omdat de griffier in beroep en hoger beroep geen griffierecht heeft geheven, hoeft de staatssecretaris dat niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­Hertogenbosch, van 1 april 2022 in zaak nr. NL21.5756;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 22 maart 2021, V-[…];
V.       draagt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
VI.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling en referent in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J. Schipper-Spanninga, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.
w.g. Schipper-Spanninga
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Graat
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2023
307-1048