202105827/1/A3.
Datum uitspraak: 17 mei 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 juli 2021 in zaak nr. 19/4938 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2019 heeft het college aan [appellant] een tijdelijke bewonersvergunning verleend.
Bij besluit van 9 augustus 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juli 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2022, waar [appellant] bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. D.R. de Vries, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft een aanvraag ingediend voor een bewonersvergunning op het adres [locatie A] in Amsterdam om daar met zijn auto te mogen parkeren. Bij besluit van 20 januari 2019 heeft het college besloten een tijdelijke bewonersvergunning tot 1 juli 2019 aan [appellant] te verlenen, omdat in de buurt in een zeer korte tijdsperiode betaald parkeren is ingevoerd. [appellant] heeft daarom weinig tijd gehad om zich op die nieuwe situatie voor te bereiden. Na 1 juli 2019 komt [appellant] niet meer in aanmerking voor een bewonersvergunning, omdat [appellant] op bovengenoemd adres beschikt over een plaats om te parkeren, een zogenoemde stallingsplaats. In bezwaar heeft het college het besluit van 20 januari 2019 gehandhaafd, met een aanvullende motivering. Volgens het college voldoet [appellant] niet aan de voorwaarden om voor een vergunning in aanmerking te komen. De rechtbank heeft overwogen dat het college zich terecht op dat standpunt heeft gesteld.
Het hoger beroep
2. [appellant] voert onder meer aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college de oprit terecht als stallingsplaats heeft aangemerkt. Volgens hem is de oprit niet planologisch bestemd als parkeervoorziening, omdat de bestemming ‘’Tuin-1’’ in het bestemmingsplan Banne Buiksloot II niet nadrukkelijk parkeervoorzieningen toelaat. Verder voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op hetgeen ter zitting ter sprake kwam over de Parkeerverordening die vanaf 2013 in werking is getreden, terwijl de tuin waar het om gaat eind jaren negentig is aangelegd en sinds augustus 2005 is uitgebreid en onderhouden.
Beoordeling
3. De rechtbank is, anders dan [appellant] betoogt, onder 4.3 ingegaan op hetgeen ter sprake is gekomen over de inwerkingtreding van de Parkeerverordening. [appellant] heeft deze overwegingen niet bestreden.
4. Ook de buren van [appellant] hebben hoger beroep ingesteld omdat zij volgens het college niet meer in aanmerking komen voor een parkeervergunning nu hun oprit als stallingsplaats zou moeten worden aangemerkt. De Afdeling heeft in die zaak op 22 maart 2023 uitspraak gedaan (ECLI:NL:RVS:2023:1163). Zoals de Afdeling in die uitspraak heeft overwogen laat de bestemming "Tuin-1" niet nadrukkelijk parkeervoorzieningen toe. Dit blijkt uit de bestemmingsomschrijving van "Tuin-1" in artikel 12.1 van het bestemmingsplan Banne Buiksloot II. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, is dit op zichzelf bezien onvoldoende voor de conclusie dat parkeren op gronden met deze bestemming niet is toegelaten (zie de uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:339, r.o. 19.3). Van belang is of uit de planregels en plansystematiek volgt dat een parkeervoorziening op de bestemming "Tuin-1" is toegestaan. Zoals de Afdeling verder in de uitspraak van 22 maart 2023 heeft overwogen zijn hier aanknopingspunten voor het standpunt dat de planwetgever op de gronden met de bestemming "Tuin-1" een parkeervoorziening toestaat en is het college niet afgeweken van de bestemmingsomschrijving van "Tuin-1" door de oprit als stallingsplaats aan te merken. Daarnaast is wat in de erfpachtakte over de oprit is vastgelegd niet van belang, omdat het planologisch is toegestaan de oprit als parkeerplaats te gebruiken (zie onder 5.2). De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat de oprit bestemd is als stallingsplaats in de zin van de verordening. Het betoog slaagt niet. 5. [appellant] heeft er verder op gewezen dat op de oprit al in de jaren ’90 een tuin aanwezig was en dat deze in 2005 nog is uitgebreid. Voor zover hij zich daarmee op het standpunt stelt dat de uitzondering uit de toelichting bij artikel 9 van de Parkeerverordening van toepassing is, faalt dit betoog. Uit die toelichting volgt dat wanneer een stallingsplaats, voordat een beleidsvoornemen tot invoering van betaald parkeren is vrijgegeven, aard- en nagelvast is verbouwd, deze niet wordt afgetrokken van het aantal parkeervergunningen waarop de bewoner recht heeft. Uit de toelichting van [appellant] ter zitting blijkt dat om de oprit vrij te maken een grote plantenbak en een losstaande boom zullen moeten worden verplaatst. De Afdeling leidt daaruit af dat er geen sprake is van aard- of nagelvast verbouwen dat gebruik als oprit belemmert, zodat alleen al daarom geen aanleiding is voor het oordeel dat aansluiting moet worden gezocht bij de uitzondering genoemd in de toelichting.
6. De gronden die [appellant] voor het overige in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de uitspraak van de rechtbank onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de uitspraak opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Leeuwen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2023
373-1011
BIJLAGE wettelijk kader
Parkeerverordening 2013
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
[…]
hh. stallingsplaats: plaats, juridisch, feitelijk of planologisch bestemd of bedoeld om motorvoertuigen te stallen, gelegen buiten de openbare weg en niet voor het openbaar verkeer openstaand of toegankelijk.
Artikel 9. De bewonersvergunning
1. Het college kan een bewonersvergunning verlenen aan de houder van een motorvoertuig die bewoner is van een adres, gelegen in een vergunninggebied en een bewoner van dat adres niet beschikt of niet kan beschikken over een stallingsplaats en/of een belanghebbendenparkeerplaats binnen de gemeente Amsterdam.
2. Het college kan in nadere regels bepalen dat per adres nul, één of twee bewonersvergunningen kunnen worden verleend. Op de adressen waar twee bewonersvergunningen kunnen worden verleend, geldt als voorwaarde voor het verlenen van een tweede bewonersvergunning dat de bewoner of bewoners van dat adres houder zijn van ten minste twee motorvoertuigen.
3. Het college kan in nadere regels bepalen dat in vergunninggebieden buiten de Ring A-10 en in de vergunninggebieden in stadsdeel Noord per adres maximaal drie parkeervergunningen kunnen worden verleend, indien de parkeerdruk het toelaat en de bewoner of bewoners van dat adres houder zijn van ten minste drie motorvoertuigen.
4. Indien binnen een vergunninggebied twee bewonersvergunningen per adres kunnen worden verleend, wordt het aantal stallingsplaatsen en belanghebbendenparkeerplaatsen waar bewoners of een bewoner van dat adres over beschikken of kunnen beschikken afgetrokken van het maximum aantal te verlenen bewonersvergunningen per adres.
5. Het college kan in nadere regels bepalen dat het maximum aantal te verlenen bewonersvergunningen wordt verminderd met het aantal op hetzelfde adres verleende bedrijfsvergunningen en milieuparkeervergunningen voor bedrijven.
6. Het aantal te verlenen bewonersvergunningen wordt verminderd met het aantal op hetzelfde adres verleende milieuparkeervergunningen voor bewoners.
Artikel 32. Weigeringsgronden
1. Een vergunning wordt geweigerd indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden, gesteld bij of krachtens deze verordening.
[…]
Banne Buiksloot II
Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels
Artikel 12. Tuin-1
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. tuinen en erven met bijbehorende al dan niet openbare voetpaden;
b. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van tuin' is een berging toegestaan;
c. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'parkeergarage' is een ondergrondse parkeergarage toegestaan;
met de daarbij behorende
d. groenvoorzieningen;
e. water;
f. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
12.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 12.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:
a. met uitzondering van de gronden ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding
'parkeergarage' en met de aanduiding 'specifieke vorm van tuin', mogen er slechts bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, gebouwd worden;
b. de bouwhoogte voor erfafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen;
c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 meter bedragen
d. voor woningen gelegen aan de Berend Boeijingstraat, Willem Noorlanderkade en op de adressen Diopter 198 t/m 248 mag op het zij-erf een tuinmuur worden opgericht van 2 meter, mits de aanliggende bestemming Verkeer is, zoals bedoeld in artikel 17 van deze regels.
[…]
Artikel 15. Tuin-4
15.1 Bestemmingsomschrijving
a. tuinen en erven ten behoeve van de aangrenzende ligplaatsen voor woonschepen inclusief
bijbehorende steigers en loopplanken;
met de daarbij behorende
b. bergingen;
c. parkeervoorzieningen;
d. toegangspaden;
e. water;
f. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
15.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 15.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:
a. het maximum oppervlakte voor bergingen en gebouwde parkeervoorzieningen per tuin mag gezamenlijk niet meer dan 30 m2 bedragen;
b. de maximum bouwhoogte voor bergingen en gebouwde parkeervoorzieningen mag niet meer dan 3 meter bedragen;
c. de maximum bouwhoogte voor erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
d. de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter
bedragen.
[…]
Toelichting Banne Buiksloot II
Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving
6.2.2 Bestemmingsregels
[…]
Specifieke gebruiksregels
Bij enkele bestemmingen is een bepaling opgenomen die bepaald gebruik van gronden en gebouwen verbiedt. Het algemene gebruiksverbod, dat inhoudt dat er sprake is van strijdigheid met de bestemmingsbepaling. Een bestemming bevat een op die bestemming afgestemd aantal specifieke genoemde gebruiksverboden. Om onduidelijkheden te voorkomen is er een zo breed en volledig mogelijke wijze van het woord 'gebruiken' opgenomen. Onder gebruiken wordt tevens verstaan: 'laten gebruiken' of 'in gebruik geven'. In deze bepaling is aangegeven wat in ieder geval onder strijdig gebruik moet worden verstaan. Dit houdt in dat het niet een volledige opsomming is. Ook ander gebruik, dat van een bestemmingsomschrijving afwijkt, moet als strijdig gebruik worden getypeerd. De bepaling beperkt zich uitdrukkelijk tot dat gebruik dat in ieder geval strijdig is.