ECLI:NL:RVS:2023:2183

Raad van State

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
202300931/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de niet-in behandeling name van asielaanvragen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 7 juni 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 3 februari 2023 de besluiten van de staatssecretaris om de asielaanvragen van vreemdelingen niet in behandeling te nemen, vernietigd. De staatssecretaris had zich beroepen op de Dublinverordening, waarbij Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvragen. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat Italië aan zijn internationale verplichtingen zou voldoen, gezien de situatie van materiële deprivatie voor vreemdelingen in Italië.

In zijn hoger beroep betoogde de staatssecretaris dat de rechtbank niet had onderkend dat de 'circular letter' van de Italiaanse autoriteiten slechts een tijdelijk beletsel vormde voor de overdracht van Dublinclaimanten. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde echter dat de staatssecretaris niet kon uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, gezien de recente uitspraken en de berichtgeving over de opvangfaciliteiten in Italië. De Afdeling concludeerde dat de besluiten van de staatssecretaris onrechtmatig waren en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die in verband met het hoger beroep waren opgekomen. De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die vereist is bij de beoordeling van asielaanvragen en de verantwoordelijkheden van lidstaten onder de Dublinverordening.

Uitspraak

202300931/1/V1.
Datum uitspraak: 7 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 3 februari 2023 in zaken nrs. NL22.26811 en NL22.26819 in het geding tussen:
[de vreemdelingen],
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluiten van 29 december 2022 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij mondelinge uitspraak van 3 februari 2023 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. R.P. Duijn, advocaat te Eindhoven, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De staatssecretaris heeft de asielaanvragen van de vreemdelingen niet in behandeling genomen, omdat volgens hem Italië ingevolge de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Daarbij heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de ‘circular letter’ van de Italiaanse autoriteiten van 5 december 2022 geen aanleiding geeft om Italië niet verantwoordelijk te houden. In zijn grieven betoogt hij dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de ‘circular letter’ slechts een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel vormt om Dublinclaimanten over te dragen aan Italië en dat dit niet maakt dat de besluiten van 29 december 2022 onrechtmatig zijn, dan wel dat Italië niet meer de verantwoordelijke lidstaat is.
2.       In de uitspraken van 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1654, onder 4.3.2 en 4.3.3, en ECLI:NL:RVS:2023:1655, onder 3.3.2 en 3.3.3, heeft de Afdeling uit de berichtgeving van de Italiaanse autoriteiten afgeleid dat er voor Dublinclaimanten in Italië geen opvangfaciliteiten beschikbaar zijn. Hoewel uit de berichtgeving volgens de Afdeling niet zonder meer volgt dat de Italiaanse autoriteiten onverschillig staan tegenover de situatie van vreemdelingen, bestaat er daarmee een reëel risico dat vreemdelingen buiten hun eigen wil en keuzes om bij overdracht aan Italië terechtkomen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, als bedoeld in punt 92 van het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, waardoor zij niet kunnen voorzien in de belangrijkste basisbehoeften, zoals onderdak, eten en stromend water. De staatssecretaris is er vooralsnog niet in geslaagd om in weerwil van de berichtgeving deugdelijk te motiveren dat hij nog altijd van het vermoeden mag uitgaan dat Italië zal voldoen aan zijn internationale verplichtingen. De Afdeling concludeert daarom dat de staatssecretaris voor Italië onder deze omstandigheden niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan en dat de overdrachtsbesluiten die de staatssecretaris voor de vreemdelingen heeft genomen, onrechtmatig zijn.
3.       De grieven falen.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schuurman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2023
282-966