ECLI:NL:RVS:2023:2201

Raad van State

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
201907294/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek inzake bouwwerkzaamheden en brandveiligheid in Den Haag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 12 augustus 2019 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [appellant] had het college van burgemeester en wethouders van Den Haag verzocht om handhavend op te treden tegen bouwwerkzaamheden op het Willem Dreespark, waarbij hij zich zorgen maakte over de mogelijke aanwezigheid van asbest, het verwijderen van een asbesthoudende vloer zonder omgevingsvergunning, en de brandveiligheid van de flat waarin hij woont. Het college heeft deze verzoeken afgewezen, wat leidde tot bezwaar en uiteindelijk tot beroep bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelde dat het college terecht had geconcludeerd dat er geen overtredingen waren en dat de werkzaamheden geen omgevingsvergunning vereisten. [appellant] ging in hoger beroep, waarbij hij zijn bezwaren herhaalde en stelde dat de deskundigheid van de gemeente-inspecteurs niet voldoende was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 19 april 2023 behandeld en concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Afdeling bevestigde dat de werkzaamheden aan de draagconstructie niet significant waren veranderd en dat de brandveiligheidseisen waren nageleefd.

De Afdeling oordeelde ook dat er geen procesbelang meer was voor de beroepsgrond over asbest, aangezien de werkzaamheden al waren afgerond. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het college werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 7 juni 2023.

Uitspraak

201907294/1/R3.
Datum uitspraak: 7 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 augustus 2019 in zaak nr. 18/2070 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2017 heeft het college de verzoeken van [appellant] om handhavend op te treden tegen bouwwerkzaamheden op het Willem Dreespark te Den Haag afgewezen.
Bij besluit van 5 februari 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 augustus 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Stichting Staedion heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2023, waar [appellant] is verschenen. Ook is Stichting Staedion, vertegenwoordigd door mr. G.J.M. de Jager, advocaat te Rotterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] woont aan het Willem Dreespark in Den Haag, in een flatgebouw dat in eigendom en beheer is bij Stichting Staedion. Stichting Staedion heeft onderhouds- en renovatiewerkzaamheden verricht in verschillende flats aan het Willem Dreespark, waaronder de flat waarin [appellant] woont. Hierbij is een nieuwe verwarmingsinstallatie aangebracht in de flatgebouwen. [appellant] heeft het college bij brief van 17 juli 2017, aangevuld op 18, 28, en 31 augustus 2017, verzocht om handhavend optreden tegen Stichting Staedion vanwege de mogelijke aanwezigheid van asbest in het gebouw, het zonder omgevingsvergunning verwijderen van een asbesthoudende vloer en het boren van gaten in de draagconstructie van het gebouw ten behoeve van het plaatsen van de nieuwe verwarmingsinstallatie. Ook heeft [appellant] om handhaving verzocht omdat Stichting Staedion volgens hem te weinig aandacht schonk aan de brandveiligheid; [appellant] heeft zijn zorgen geuit over de brandveiligheid van het isolatiemateriaal aan de buitenkant van zijn flatgebouw.
Naar aanleiding van de handhavingsverzoeken hebben twee inspecteurs van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling op 26 september 2017 een controle uitgevoerd in het flatgebouw waar [appellant] woont. Het college heeft het verzoek om handhaving vervolgens afgewezen, omdat er volgens het college geen sprake is van een overtreding. Bij besluit van 5 februari 2018 heeft het college de afwijzing, overeenkomstig het advies van de bezwaarschriftencommissie, in stand gelaten. Het boren van gaten in de constructiebalk is volgens het college geen vergunningplichtige wijziging van het bouwwerk. Verder is geen sprake van belemmeringen van de vluchtweg en voldoet het ontwerp van de verwarmingsinstallatie volgens het college aan de NEN-normen. Ook voldoet de buitengevel aan de aangegeven brandklasse van het Bouwbesluit 2012 (hierna: het Bouwbesluit). Verder is de aanwezigheid van asbesthoudende materialen steekproefsgewijs geïnventariseerd, wat heeft geleid tot sanering.
2.       De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het college terecht heeft geconcludeerd dat voor de werkzaamheden die verband hielden met de plaatsing van de verwarmingsinstallatie op grond van artikel 3, aanhef en onderdeel 8 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) geen omgevingsvergunning nodig was. Ook heeft de rechtbank overwogen dat de buitengevel van het flatgebouw uit een toplaag van onbrandbaar stucwerk bestaat, dat voldoet aan (brandklasse B van) NEN-En 13501-1, zoals voorgeschreven in artikel 2.68 van het Bouwbesluit. Verder is het wapeningsweefsel en isolatiemateriaal door de toplaag van stucwerk afgesloten van de buitenlucht. Omdat het stucwerk voldoet aan de eisen, het isolatiemateriaal is afgesloten van de buitenlucht en daarvoor geen regels gelden op grond van het Bouwbesluit, heeft het college volgens de rechtbank terecht geconcludeerd dat geen sprake is van een overtreding. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het procesbelang van [appellant] ontbreekt voor zover het zijn beroepsgrond over asbest betreft.
Wettelijk kader
3.       Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) luidt:
"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
[…]."
Artikel 3, aanhef en onderdeel 8, van bijlage II van het Bor luidt:
"Een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet is niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op:
[…]
8. Een verandering van een bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. geen verandering van de draagconstructie,
b. geen verandering van de brandcompartimentering of beschermde subbrandcompartimentering,
c. geen uitbreiding van de bebouwde oppervlakte, en
d. geen uitbreiding van het bouwvolume."
Het hoger beroep
Verandering van de draagconstructie?
4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten aanzien van de draagconstructie ten onrechte het advies van de gemeente-inspecteurs heeft gevolgd, en op grond daarvan ten onrechte het standpunt van het college dat met het boren van gaten de draagconstructie niet is veranderd. Volgens [appellant] zijn gemeente-inspecteurs niet onafhankelijk en deskundig, en had een gespecialiseerd bedrijf het onderzoek moeten uitvoeren. Hierbij wijst [appellant] op een aantal voorbeelden buiten de gemeente, met name het instorten van de tribuneoverkapping van het Stadion van AZ, waarbij gemeente-inspecteurs volgens [appellant] hebben gefaald. Ook wijst [appellant] op een rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over bouwkundige incidenten in Nederland.
4.1.    De rechtbank heeft overwogen dat uit de stukken blijkt dat enkel ronde gaten zijn geboord die een beperkte diameter hebben. Deze zijn geplaatst in een neutrale zone aan de draagconstructie waar geen trek- of drukspanningen bestaan. [appellant] heeft dit niet ontkend, en hij heeft niet aangegeven waarom de draagconstructie wel zou zijn gewijzigd. [appellant] heeft dus geen gronden ingebracht om te twijfelen aan dit oordeel van de rechtbank.
In wat [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling ook geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat de rechtbank niet mocht uitgaan van de deskundigheid van de gemeente-inspecteurs. Dat gemeente-inspecteurs in andere gemeentes mogelijk gebreken in bouwwerken niet hebben ontdekt betekent niet dat de gemeente-inspecteurs die in dit geval onderzoek hebben gedaan niet deskundig zijn. Hetzelfde geldt voor incidenten die genoemd zijn in het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid.
Het betoog slaagt niet.
Brandveiligheid
5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten aanzien van de brandveiligheid ten onrechte het rapport van de Brandweer Haaglanden gevolgd heeft. Hiertoe voert [appellant] aan dat de Brandweer Haaglanden niet deskundig is. Volgens [appellant] had het college nader onderzoek naar de brandveiligheid van het gebruikte isolatiemateriaal moeten laten verrichten, en heeft de rechtbank dit niet onderkend. [appellant] wijst erop dat er veiliger isolatiemateriaal bestaat dan het isolatiemateriaal dat is gebruikt in de buitenkant van de flat.
5.1.    De rechtbank heeft overwogen dat de buitengevel van het flatgebouw bestaat uit een toplaag van onbrandbaar stucwerk dat voldoet aan (brandklasse B van) NEN-EN 13501-1, als voorgeschreven in artikel 2.68 van het Bouwbesluit 2012. Het stucwerk en isolatiemateriaal voldoet volgens de rechtbank. Dat er ander, volgens [appellant] veiliger isolatiemateriaal is, betekent niet dat het gebruikte materiaal niet brandveilig is. In wat [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling ook geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat de rechtbank de Brandweer Haaglanden niet deskundig heeft mogen vinden. Nader onderzoek had dus ook niet hoeven plaatsvinden.
Het betoog slaagt niet.
Asbestverontreiniging
6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen procesbelang bestaat bij een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgrond over de asbestverontreiniging. Volgens [appellant] moet worden vastgesteld dat betrokken overheidsinstanties gefaald hebben.
6.1.    De rechtbank heeft vastgesteld dat [appellant] heeft aangevoerd dat de werkzaamheden stil moesten worden gelegd vanwege asbestverontreiniging. Omdat de werkzaamheden al waren afgerond was er volgens de rechtbank geen procesbelang meer bij deze beroepsgrond. Ter zitting heeft [appellant] bevestigd dat het asbest-probleem is opgelost en de Afdeling daarom geen redenen gegeven om dit deel van de uitspraak te vernietigen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. van der Kolk, griffier.
w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2023
817-944