202206085/1/R4.
Datum uitspraak: 7 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 september 2022 heeft het college zijn beslissing om op
30 augustus 2022 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 200,00, voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 20 oktober 2022 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het college heeft de hoogte van het kostenverhaal gewijzigd in € 199,57.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 16 mei 2023, waar het college, vertegenwoordigd door bc. Q.D.J. Ramroop, is verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van meerdere dozen die op 30 augustus 2022 zijn aangetroffen in de Isingstraat ter hoogte van lichtmast 10 in Den Haag.
Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de dozen verkeerd heeft aangeboden omdat daarop adreslabels zijn aangetroffen met daarop haar naam en adres.
2. [appellante] betwist niet dat de dozen van haar afkomstig zijn, maar is het er niet mee eens dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor haar rekening komt. Zij voert aan dat zij de gemeentelijke website heeft geraadpleegd om te achterhalen op welke dag oud papier aan de weg kan worden gezet en dat zij de dozen op die dag in de ochtend voor haar huis heeft geplaatst. Volgens [appellante] is op de website niet aangegeven voor welk tijdstip dit moet gebeuren. Nu zij als buitenlandse student niet bekend is met deze regels en de gemeente haar deze niet heeft meegedeeld, is het volgens [appellante] onredelijk om de kosten van bestuursdwang op haar te verhalen.
2.1. In artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder geschiedt, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.2. Doordat [appellante] de dozen verkeerd heeft aangeboden, heeft het college kosten moeten maken voor het verwijderen daarvan. In beginsel behoren die kosten voor rekening van de overtreder te komen.
[appellante] stelt weliswaar dat zij niet wist op welke dag en tijd zij het oud papier mocht aanbieden omdat zij nog niet lang in Den Haag woont. Het college heeft zich echter terecht op het standpunt gesteld dat van [appellante] mag worden verwacht dat zij op de hoogte is van de geldende regels voor het juist aanbieden van huisvuil.
Daarvoor heeft het college er voor het tijdstip en de dag waarop huisvuil kan worden aangeboden terecht op gewezen dat uit de huisvuilkalender, die te vinden is op de website van de gemeente Den Haag, blijkt dat de ophaaldag voor oud papier in 2022 elke derde maandag van de maand was. Op de pagina met de verwijzing naar de huisvuilkalender is daarbij expliciet aangegeven dat het huisvuil op de ophaaldag voor 7:45 uur op de stoep moet worden gezet en dat dat ook op de avond voor de ophaaldag mag, vanaf 22:00 uur. Deze informatie is ook in het Engels beschikbaar.
In dit geval was de ophaaldag voor oud papier 15 augustus 2022, terwijl de dozen zijn aangetroffen op 30 augustus 2022. Het is mogelijk dat [appellante] de dozen op de juiste dag, maar op het verkeerde tijdstip heeft aangeboden, waardoor de dozen niet zijn ingezameld op 15 augustus 2022. Ook dan heeft zij de dozen in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 aangeboden. Dat [appellante] niet op de hoogte was van de tijdstippen waarop huisvuil kon worden aangeboden, komt voor haar eigen risico.
De door [appellante] aangevoerde omstandigheden maken dan ook niet dat de door het college gemaakte kosten redelijkerwijze niet of niet geheel voor haar rekening behoren te komen.
Het betoog faalt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Melenhorst
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2023
490-1069