202300494/2/R1.
Datum uitspraak: 12 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoeker sub 1], wonend te Wognum, gemeente Medemblik,
2. [verzoeker sub 2], wonend te Wognum, gemeente Medemblik,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Medemblik,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Wognum-Bloesemgaerde Noord" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] beroep ingesteld.
[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad en [verzoeker sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 mei 2023, waar [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2], beiden bijgestaan door mr. E.C.W. van der Poel, advocaat te Alkmaar, en de raad, vertegenwoordigd door mr. W.J. Bosma, advocaat te Den Haag, en mr. J. Benz, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in woningbouw aan de rand van Wognum, ten zuiden van de Westeinderweg en ten westen van de Saint Rémylaan. In het noorden van het plangebied is voorzien in een stolpgebouw en in een schuurgebouw, waarin ook woningen zijn voorzien. Ten zuiden van die bebouwing is voorzien in in een rij gesitueerde woningen. Deze rijwoningen worden gescheiden van het stolpgebouw en het schuurgebouw door een strook met een groenbestemming. Ten zuiden van de rijwoningen is voorzien in verspreid staande woningen, bestaande uit vrijstaande woningen en twee-onder-één-kap-woningen.
[verzoeker sub 1] woont op het adres [locatie 1] te Wognum. Zijn perceel grenst aan de oostzijde van het plangebied. Nabij zijn woning voorziet het plan in een toegangsroute naar het plangebied. Die route bestaat uit een brug over een bestaande sloot, die nu ongeveer 4,5 m breed is. Het plan voorziet in een waterbestemming voor een strook grond naast die sloot, die eveneens 4,5 m breed is.
[verzoeker sub 2] woont op het perceel [locatie 2] te Wognum. Zijn perceel grenst aan de noordwestzijde van het plangebied. Bij zijn woning staat een paardenbak, is een mestplaat aanwezig en bevindt zich een paardenstal. Hiervoor is een vergunning verleend. [verzoeker sub 2] houdt hier hobbymatig enkele paarden.
Spoedeisend belang
3. De raad stelt dat de gronden in het plangebied zullen worden ontwikkeld door een ontwikkelaar en een woningcorporatie. De ontwikkelaar wordt geselecteerd via een tenderprocedure, waarvan de voorbereidingen inmiddels zijn gestart. Verder stelt de raad dat niet kan worden uitgesloten dat nog dit jaar in het plangebied gebouwd gaat worden, althans dat nog dit jaar aanvragen om een omgevingsvergunning voor de bouw van in het plan voorziene woningen zullen worden ingediend. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter een spoedeisend belang gemoeid met de verzoeken om voorlopige voorzieningen.
Het verzoek van [verzoeker sub 1]
4. [verzoeker sub 1] kan zich niet verenigen met het plan, in het bijzonder niet met de in het noorden van het plangebied voorziene woningbouw. Hij acht het stolpgebouw, het schuurgebouw en de rijwoningen te massaal en te dicht op zijn woning gesitueerd en vreest daardoor voor een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Zijn grootste bezwaren liggen in de omstandigheid dat hem in het verleden een ontwerp van een plan, genaamd "Schiereilanden", is voorgehouden, waarin de dichtst bij zijn woning te bouwen woningen kleiner in aantal, minder massaal en iets verder naar het westen geprojecteerd waren. Op basis van die informatie heeft hij zijn eigen woning destijds gekocht.
Afstanden
5. [verzoeker sub 1] betoogt dat de voorziene rijwoningen te dicht op zijn woning kunnen worden gebouwd.
5.1. De voorzieningenrechter stelt op grond van de bouwregels en de verbeelding vast dat de kortste afstand tussen de woning van [verzoeker sub 1] en de hoofdgebouwen waarin het plan voorziet circa 15 m is. In het plan voorziene bijgebouwen kunnen tot op een afstand van circa 12 m van zijn woning worden gebouwd. De voorzieningenrechter acht deze afstanden niet dusdanig dat de raad had moeten menen dat daardoor het woon- en leefklimaat van [verzoeker sub 1] onaanvaardbaar wordt aangetast. De voorzieningenrechter verwacht daarom niet dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat de raad het plan in zoverre niet heeft kunnen vaststellen.
Bouwhoogte
6. [verzoeker sub 1] betoogt dat de bouwhoogtes van het stolpgebouw, het schuurgebouw en de rijwoningen te hoog zijn.
6.1. De voorzieningenrechter stelt vast dat de maximaal toegestane bouwhoogte voor de woningen in het oosten van het plangebied nabij de woning van [verzoeker sub 1] varieert van 9,5 tot 10,5 m. De toegestane bouwhoogte van bebouwing op de percelen buiten het plangebied langs de Westeinderweg is 12 m. De toegestane bouwhoogte van de rijwoningen, die het plan mogelijk maakt. is maximaal 9 m. De maximaal toegestane bouwhoogte van het voorziene schuurgebouw is 10 m. Gelet hierop heeft de raad het standpunt mogen innemen dat de toegestane bouwhoogten van de voorziene rijwoningen en van het schuurgebouw niet zodanig zijn dat deze detoneren in de omgeving van de woning van [verzoeker sub 1], dan wel anderszins een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat voor [verzoeker sub 1] opleveren. De voorzieningenrechter verwacht daarom niet dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat de raad het plan in zoverre niet heeft kunnen vaststellen.
Bezonning
7. [verzoeker sub 1] vreest schaduwhinder.
7.1. Bij de plantoelichting is een bezonningsstudie gevoegd. Die studie ziet weliswaar op de schaduw bij in het plangebied voorziene woningen, maar die biedt op de grafische weergaves van de schaduwval ook inzicht in de schaduw op de woningen en percelen, die zich bevinden direct naast het plangebied, waaronder de woning van [verzoeker sub 1]. Op die weergaves is te zien dat op het perceel van [verzoeker sub 1] nagenoeg geen schaduw valt als gevolg van de bebouwing waarin het plan voorziet. De voorzieningenrechter verwacht daarom, mede gelet op het door [verzoeker sub 1] niet betwiste bezonningsonderzoek, niet dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat de lichtinval in de woning van [verzoeker sub 1] als gevolg van de in het plan voorziene bebouwing zodanig zal afnemen dat de raad het plan daarom niet had mogen vaststellen.
Verkeersveiligheid
8. [verzoeker sub 1] betoogt dat de voorziene brug vlak bij zijn woning verkeersonveilige situaties zal opleveren.
8.1. De raad heeft ter zitting inzichtelijk gemaakt dat ter plaatse van de brug niet zulke grote verkeersstromen zijn te verwachten dat daardoor verkeersonveilige situaties zullen ontstaan. De raad heeft erop gewezen dat naar verwachting vrijwel al het gemotoriseerde verkeer van en naar het plangebied gebruik zal maken van de ontsluiting van het plangebied op de Westeinderweg. Daarbij heeft de raad ook inzichtelijk gemaakt dat het onlogisch zou zijn als bewoners en bezoekers van de in het plangebied voorziene woningen een omweg zouden maken en over de Saint Rémylaan zouden gaan rijden om het plangebied te bereiken. Voor zover er langzaam verkeer gebruik maakt van de naast de woning van [verzoeker sub 1] voorziene brug, staat het plan er niet aan in de weg dat dit langzaam verkeer die brug veilig zal kunnen oversteken en de Saint Rémylaan bij de woning van [verzoeker sub 1] zal kunnen oprijden, aldus de raad. [verzoeker sub 1] heeft dit niet overtuigend bestreden. De voorzieningenrechter verwacht daarom niet dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat de raad uit oogpunt van verkeersveiligheid het plan in zoverre niet heeft kunnen vaststellen.
Advies van de provinciale Adviescommissie Ruimtelijke Ordening (hierna: ARO)
9. [verzoeker sub 1] betoogt dat de ARO negatief heeft geadviseerd over het plan, met name over de positie van de rijwoningen. Het plan is daarom in strijd met artikel 6.59 van de Omgevingsverordening Noord-Holland 2020.
9.1. Artikel 6.59 van de Omgevingsverordening Noord-Holland 2020 luidt:
"1. Gedeputeerde Staten stellen de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie vast, die de provinciale belangen beschrijft ten aanzien van landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
2. Bij de inpassing van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling ter plaatse van het werkingsgebied landelijk gebied, wordt in het ruimtelijk plan, gelet op de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie:
a. rekening gehouden met: de ambities en ontwikkelprincipes van het toepasselijke ensemble en van de toepasselijke provinciale structuren;
b. bij de inpassing betrokken: de kansen zoals beschreven bij de ambities en ontwikkelprincipes; en
c. bij de inpassing betrokken: de ontstaansgeschiedenis en de kernwaarden van het toepasselijke ensemble en van de toepasselijke provinciale structuren.
[...]
4. De toelichting van een ruimtelijk plan bevat een motivering waaruit moet blijken dat voldaan is aan het bepaalde in het tweede lid.
5.Gedeputeerde Staten, het dagelijks bestuur van het betrokken waterschap of het college van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente kunnen de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling om advies vragen, ook in een vroeg stadium, inzake de locatieafweging of de ruimtelijke inpassing."
9.2. De voorzieningenrechter overweegt dat de raad het stedenbouwkundig plan, waarop het bestemmingsplan is gebaseerd, heeft aangepast naar aanleiding van het advies van de ARO. De secretaris van de ARO heeft per e-mail van 10 december 2020 aangegeven dat de ARO zich positief heeft uitgelaten over het aldus aangepaste het plan en dat een vervolgoverleg niet nodig werd geoordeeld. In het aangevoerde ziet de voorzieningenrechter daarom geen grond voor het oordeel dat de ARO negatief tegenover het plan stond en dat zou moeten worden aangenomen dat het plan op dit punt in strijd is met artikel 6.59 van de Omgevingsverordening Noord-Holland 2020. De voorzieningenrechter verwacht daarom niet dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat de raad het plan in zoverre in strijd met de Omgevingsverordening Noord-Holland 2020 heeft vastgesteld.
Alternatieven
10. [verzoeker sub 1] betoogt dat er diverse alternatieven zijn voor in het bijzonder de in het plan voorziene rijwoningen. Hij heeft deze alternatieven aan de hand van kaartmateriaal geïllustreerd.
10.1. De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die daarbij betrokken zijn. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen. De raad heeft op de zitting toegelicht dat voor geen van de door [verzoeker sub 1] aangedragen alternatieven is gekozen omdat bij de rijwoningen geen ruimte is om op eigen terrein te parkeren. De toekomstige bewoners van die woningen en hun bezoekers zullen gebruik moeten maken van een openbare parkeerplaats, die in verband met de aldaar aanwezige geurbelasting van de door [verzoeker sub 2] te houden paarden in het noordwesten van het plangebied is voorzien, en waarbij de woningen zich op een aanvaardbaar te achten loopafstand van die openbare parkeerplaats moeten bevinden. De locaties voor de rijwoningen die [verzoeker sub 1] in zijn alternatieven heeft voorgesteld, liggen te ver van die openbare parkeerplaats en overschrijden aldus de aanvaardbaar te achten loopafstanden, zo stelt de raad. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen. Daarom heeft de raad de door [verzoeker sub 1] voorgestelde alternatieven afgewogen bij de vaststelling van het plan en toereikend gemotiveerd waarom niet voor één van die alternatieven is gekozen. De voorzieningenrechter verwacht daarom niet dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat de raad het plan in zoverre niet heeft kunnen vaststellen.
Woningdichtheid
11. [verzoeker sub 1] betoogt dat de woningdichtheid in het plangebied niet in verhouding staat tot de woningdichtheid elders in Wognum.
11.1. De raad heeft gemotiveerd aangegeven dat de woningdichtheid van het plangebied nog geen 22 woningen per hectare bedraagt. Hij beschouwt deze dichtheid als laag voor een dorpse uitbreiding. Ook het gegeven dat er 25% sociale huurwoningen, 25% goedkope koopwoningen en 50% middeldure en dure koopwoningen worden gebouwd leidt tot een niet te vermijden variatie in de dichtheid. Verder heeft de raad op enkele bestemmingsplannen voor Wognum gewezen waarin de woningdichtheid groter is dan die in het plangebied. [verzoeker sub 1] heeft dat niet gemotiveerd bestreden.
In het aangevoerde ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad deze woningdichtheid redelijkerwijs niet aanvaardbaar heeft kunnen achten. De voorzieningenrechter verwacht daarom niet dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat de raad het plan uit oogpunt van een te grote woningdichtheid niet heeft kunnen vaststellen.
Parkeren
12. [verzoeker sub 1] betoogt dat in strijd met de gemeentelijke parkeernota niet is voorzien in parkeerplaatsen op het eigen terrein. Hij vreest dat daardoor bewoners en bezoekers van het plangebied gebruik zullen gaan maken van de openbare parkeerplaatsen, die voor zijn woning zijn gelegen. Zijn eigen bezoek zal dan verder moeten parkeren.
12.1. De voorzieningenrechter overweegt dat in artikel 4.6 van de parkeernota is opgenomen dat in het buitengebied op eigen terrein moet worden geparkeerd. Aan de parkeernota moet op grond van artikel 11.1 van de planregels worden voldaan bij een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, en een verandering van gebruik van een bouwwerk. In dit geval is echter artikel 4.7 van de parkeernota van toepassing. In dat artikel is aangegeven dat bij de realisatie van woningbouwlocaties geldt dat het parkeren op het eigen erf de voorkeur heeft. Maar in dit artikel wordt aldus niet uitgesloten dat het parkeren door bewoners en hun bezoek ook op in openbaar gebied aan te leggen parkeerplaatsen plaatsvindt. Niet valt uit te sluiten dat bewoners - en hun bezoekers - van de in het plan voorziene woningen zullen parkeren op de openbare parkeerplekken voor de woning van [verzoeker sub 1], maar de omstandigheid dat het bezoek van [verzoeker sub 1] in een dergelijke situatie verder weg van de woning van [verzoeker sub 1] zal moeten parkeren, maakt niet dat [verzoeker sub 1] een zo onevenredig nadeel ondervindt, dat de raad het plan om die reden niet heeft kunnen vaststellen. Gelet op de bereikbaarheid van de in het noordwestelijke deel van het plangebied voorziene openbare parkeerplaats en de ligging daarvan ten opzichte van de voorziene woningen heeft de raad daarbij ook kunnen oordelen dat het parkeren door de bewoners - en hun bezoekers - van de in het plan voorziene woningen in principe ook op die openbare parkeerplaats zal plaatsvinden. De voorzieningenrechter verwacht daarom niet dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat de raad het plan uit oogpunt van parkeerhinder niet heeft kunnen vaststellen.
Geluid en verkeer
13. [verzoeker sub 1] vreest voor geluidhinder en verkeershinder.
13.1. De voorzieningenrechter overweegt, mede gelet op wat hij hiervoor heeft overwogen over de belangrijkste ontsluiting van het plangebied via de Westeinderweg, dat de raad redelijkerwijs heeft kunnen menen dat de verkeerstromen langs de woning van [verzoeker sub 1] en het daarmee gepaard gaande geluid niet zodanig zullen zijn dat dit tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [verzoeker sub 1] zal leiden. De voorzieningenrechter verwacht daarom niet dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat de raad het plan in zoverre niet heeft kunnen vaststellen.
Toezeggingen
14. [verzoeker sub 1] betoogt dat hij ervan uit mocht gaan, op basis van uitlatingen van een wethouder, dat het zogenoemde plan Schiereilanden voor het plangebied zou worden vastgesteld. In dat plan zouden de gronden, waar nu de rijwoningen zijn voorzien, anders worden aangewend. [verzoeker sub 1] wijst erop dat hij op basis van die verwachting zijn huis heeft gekocht.
14.1. De voorzieningenrechter overweegt dat [verzoeker sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de raad, die het bevoegde orgaan is met betrekking tot de vaststelling van een bestemmingsplan, zelf heeft aangegeven dat het plan "Schiereilanden" zou worden vastgesteld. Om die reden al verwacht de voorzieningenrechter niet dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat het plan in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld.
Participatie
15. [verzoeker sub 1] betoogt dat hij onvoldoende is betrokken bij het voortraject tot vaststelling van het plan.
15.1. De voorzieningenrechter overweegt dat gebreken in de procedure voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerp van het plan de rechtmatigheid van het plan niet raken. De voorzieningenrechter verwacht daarom niet dat de Afdeling in de bodemprocedure het plan om deze reden zal vernietigen.
Het verzoek van [verzoeker sub 2]
16. [verzoeker sub 2] houdt hobbymatig enkele paarden bij zijn woning op het perceel [locatie 2]. Hij vreest dat door die activiteit bij de in het plan voorziene woningen onaanvaardbare geurhinder zal ontstaan en dat naar aanleiding van klachten van toekomstige bewoners zijn vergunning voor de paardenbak zal worden ingetrokken. Hij voert aan dat de raad ten onrechte een richtafstand van 50 m tussen de paardenbak en de te bouwen woningen aanvaardbaar heeft geacht. [verzoeker sub 2] betoogt dat het gebied tot de bebouwde kom behoort, op grond waarvan volgens artikel 4, eerste lid, onder a, van de Wet geurhinder veehouderij (hierna: Wgv) een afstand van 100 m zou moeten worden aangehouden. Verder betoogt [verzoeker sub 2] dat het geurrapport dat de raad heeft laten opstellen onjuiste uitgangspunten bevat.
16.1. De voorzieningenrechter overweegt dat niet in geschil is dat de paarden niet bedrijfsmatig worden gehouden. De afstanden die zijn voorgeschreven dan wel aanbevolen in de Wgv, het Activiteitenbesluit milieubeheer en de VNG-brochure bedrijven en milieuzonering zijn daarom niet rechtstreeks van toepassing. De raad heeft niettemin in het kader van de beoordeling van de vraag of de geur vanwege de paarden en de mestopslag vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is, aansluiting gezocht bij de afstanden die in de Wgv zijn voorgeschreven. Volgens de raad kan, gelet op artikel 4, eerste lid, onder b, van de Wgv een afstand van 50 m worden aangehouden als het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom staat. Daarnaast heeft de raad De Roever Omgevingsadvies een onderzoek laten uitvoeren naar de voorgrondbelasting van de - van de paarden en de mest uitgaande - geur ter plaatse van de voorziene woningen. De resultaten hiervan zijn neergelegd in een rapport van 6 oktober 2021. In het rapport is geconcludeerd dat de voorgrondbelasting maximaal 0,2 ouE/m3 bedraagt. Deze waarde ligt ver onder de geurnorm van 2,0 ouE/m3, waarbij in het verband van geuraspecten sprake is van een redelijk goed woon- en leefklimaat, dat de raad aanvaardbaar acht.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad gelet op de omgeving die voornamelijk bestaat uit landelijk gebied en boerderijen, het standpunt mogen innemen dat het plangebied buiten de bebouwde kom ligt. Binnen een afstand van 50 m van de paardenstal van [verzoeker sub 2] komen, anders dan de raad stelt, echter een deel van de direct aan de Westeinderweg voorziene woningbouw te liggen. Verder heeft [verzoeker sub 2] aan de hand van een rapport van Witteveen+Bos, gedateerd 11 mei 2023, twijfels gezaaid over de uitgangspunten die De Roever aan zijn berekeningen ten grondslag heeft gelegd, zoals de geuremissie die voor een paard moet worden aangehouden en de omvang van de mestopslagplaat. Op de zitting heeft de raad nog gesteld dat ook als rekening wordt gehouden met de kanttekeningen van Witteveen+Bos de voorgrondbelasting lager blijft dan 2,0 ouE/m3 en dat het woon- en leefklimaat wat betreft de geuraspecten van "zeer goed" slechts zou dalen naar "goed". De raad heeft echter niet inzichtelijk gemaakt hoe deze voorgrondbelasting is berekend. Onder deze omstandigheden betwijfelt de voorzieningenrechter of de raad in zoverre het besluit zorgvuldig heeft voorbereid en of de Afdeling het plan in zoverre in stand zal laten.
Bladval en schaduw van bomen
16.2. [verzoeker sub 2] betoogt dat bij de in het zuidwestelijke deel van het plangebied voorziene woningen te dicht op de bomen op zijn aldaar ook aanwezige perceel zal worden gebouwd. Bij die woningen zal volgens hem onaanvaardbare bladval optreden. Ook zal bij deze woningen een onaanvaardbaar verlies van lichtinval optreden. [verzoeker sub 2] vreest voor klachten van omwonenden die zullen leiden tot het moeten kappen van de bomen op zijn perceel.
16.3. De voorzieningenrechter overweegt dat vooralsnog niet valt in te zien dat de bladval bij de voorziene woningen zodanig groot zal zijn, dat de raad het plan om die reden niet vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening heeft kunnen vaststellen. Over de schaduwhinder overweegt de voorzieningenrechter dat uit de bezonningsstudie die bij de plantoelichting is gevoegd, is af te leiden dat bij bedoelde woningen minimaal 2 uur zoninval optreedt. [verzoeker sub 2] heeft de uitkomsten van dat rapport niet bestreden. Met de 2 uur lichtinval wordt voldaan aan de zogeheten lichte TNO-norm voor lichtinval, die door de raad terzake wordt aangehouden. De voorzieningenrechter verwacht daarom niet dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat de raad het plan vanwege bij de voorziene woningen optredende schaduwhinder niet had mogen vaststellen.
Ladderrecht
17. [verzoeker sub 2] betoogt dat hij zijn ladderrecht niet meer kan uitoefenen als de voorziene woningen gebouwd zijn. Hij vreest dat de nieuwe bewoners erfafscheidingen zullen plaatsen waardoor hij niet meer bij de bomen kan om die te snoeien. Volgens hem zouden de woningen twee meter verder van de erfgrens met zijn perceel gerealiseerd moeten worden.
17.1. De voorzieningenrechter overweegt dat de afstand tussen het bouwvlak voor de in het plan voorziene woningen en het op het perceel van [verzoeker sub 2] aanwezige bos minimaal 9 m bedraagt. Verder maakt het plan het niet onmogelijk dat [verzoeker sub 2] toegang krijgt tot de achtertuinen van de voorziene woningen teneinde snoei- en andere onderhoudswerkzaamheden aan zijn bomen te kunnen verrichten. De voorzieningenrechter acht het daarom vooralsnog niet aannemelijk dat hiermee het ladderrecht onmogelijk wordt gemaakt en dat zich aldus een evidente privaatrechtelijke belemmering zou voordoen, die zich verzet tegen de voorziene woningbouw. De voorzieningenrechter verwacht daarom niet dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat de raad het plan in zoverre niet heeft kunnen vaststellen.
Lichthinder
18. [verzoeker sub 2] betoogt dat bij de nieuwe woningen lichthinder zal ontstaan vanwege de lichtmasten bij de op zijn perceel aanwezige paardenbak. Ook op dit punt vreest hij klachten van omwonenden.
18.1. De voorzieningenrechter overweegt dat [verzoeker sub 2] op de zitting inzichtelijk heeft gemaakt dat de lichtmasten aan de oostkant van de paardenbak staan en hoe die de paardenbak verlichten. De voorzieningenrechter acht het, gelet op die posities, de richting waarin de betreffende lampen schijnen en de afstand tot de stolpgebouwen, niet aannemelijk dat zodanige lichthinder optreedt, dat de raad het plan om die reden niet had mogen vaststellen. De voorzieningenrechter verwacht daarom niet dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat de raad uit oogpunt van lichthinder het plan in zoverre niet heeft kunnen vaststellen.
Conlusie
19. Het verzoek van [verzoeker sub 1] dient te worden afgewezen. In het aangevoerde door [verzoeker sub 2] ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de hierna te melden voorlopige voorzieningen te treffen.
19.1. De raad moet de proceskosten van [verzoeker sub 2] vergoeden. [verzoeker sub 2] heeft verzocht de kosten voor het geurrapport van Witteveen+Bos, in totaal € 3.630,00, te vergoeden. Hij heeft daartoe een factuur zonder urenspecificatie overgelegd. Op het proceskostenformulier heeft [verzoeker sub 2] vermeld dat 24 uren aan het maken van dat rapport zijn besteed. De voorzieningenrechter overweegt echter dat [verzoeker sub 2] niet inzichtelijk heeft gemaakt dat, gelet op de geringe omvang van het rapport, zoveel uren aan het rapport moesten worden besteed. Hij ziet daarom aanleiding het aantal uren te matigen tot 4 uur.
De raad hoeft de proceskosten van [verzoeker sub 1] niet te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. wijst het verzoek van [verzoeker sub 1] af;
II. wijst het verzoek van [verzoeker sub 2] in die zin toe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt geschorst het besluit van de raad van de gemeente Medemblik van 22 december 2022, waarbij het bestemmingsplan "Wognum-Bloesemgaerde Noord" is vastgesteld, voor zover het betreft de bestemming "Wonen" binnen een afstand van 50 meter van de buitenzijden van de paardenstal op het perceel [locatie 2] te Wognum;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Medemblik tot vergoeding van bij [verzoeker sub 2] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.408,00, waarvan € 837,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Medemblik aan [verzoeker sub 2] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.
w.g. Hoekstra
voorzieningenrechter
w.g. Van Helvoort
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2023
361