ECLI:NL:RVS:2023:2258

Raad van State

Datum uitspraak
12 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
202303105/1/V2 en 202303105/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel en verzoek om voorlopige voorziening

Op 12 juni 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 25 oktober 2022 afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 18 april 2023 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Boone, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

In de overwegingen van de voorzieningenrechter werd ingegaan op de grieven van de vreemdeling. De vreemdeling stelde dat hij niet tegenstrijdig had verklaard over de datum waarop hij zou zijn gestopt met geloven in de islam. De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom deze verklaring als tegenstrijdig werd beschouwd. Echter, ondanks deze terechte klacht, leidde dit niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat de overige tegenwerpingen van de staatssecretaris standhielden.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 juni 2023.

Uitspraak

202303105/1/V2 en 202303105/2/V2.
Datum uitspraak: 12 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 18 april 2023 in zaak nr. NL22.23855 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 18 april 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Boone, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       De vreemdeling voert in zijn tweede grief terecht aan dat hij, anders dan rechtbank heeft overwogen, niet tegenstrijdig heeft verklaard over de dag waarop hij zou zijn gestopt met geloven in de islam. Op de vraag wanneer hij is gestopt met geloven, noemt de vreemdeling in één zin twee momenten. Gezien de context van de vraagstelling en de nadere toelichting van de vreemdeling in het gehoor, waarin hij onder meer in reactie op een nadere vraag heeft verklaard dat het een proces was, heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd waarom hij dit tegenstrijdig vindt. Hoewel de klacht dus terecht is voorgedragen, kan de grief niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leiden. Uit overweging 2 volgt namelijk dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de overige tegenwerpingen van de staatssecretaris standhouden. Die tegenwerpingen maken dat de rechtbank terecht tot de slotsom is gekomen dat de staatssecretaris niet ten onrechte de gestelde bekering van de vreemdeling ongeloofwaardig heeft geacht.
2.       Wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd, leidt evenmin tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier.
w.g. Baldinger
voorzieningenrechter
w.g. Van Kesteren
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2023
897