202104936/1/V1.
Datum uitspraak: 22 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 6 juli 2021 in zaken nrs. 21/3520 en NL21.9307 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
1. het COa, en
2. de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juni 2021 heeft het COa de vreemdeling overgeplaatst naar de Handhavings- en Toezichtlocatie (hierna: de HTL) te Hoogeveen.
Bij besluit van 9 juni 2021 heeft de staatssecretaris de vreemdeling een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 6 juli 2021 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdeling ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd, de opheffing van de vrijheidsbeperkende maatregel met ingang van die dag bevolen en het COa veroordeeld tot het vergoeden van de schade aan de vreemdeling.
Tegen deze uitspraak heeft het COa hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.J. Schenkman, advocaat te Amstelveen, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1. De rechtbank heeft overwogen dat het besluit van het COa tot overplaatsing van de vreemdeling naar de HTL onzorgvuldig is, omdat niet is gebleken dat er op korte termijn geen geschiktere plek voor de vreemdeling was. De rechtbank heeft overwogen dat zij het aannemelijk acht dat bij de vreemdeling sprake is van psychiatrische problematiek en dat hij in aanmerking komt voor overplaatsing naar een intensief begeleidende opvang (IBO) of de psychiatrische kliniek Veldzicht, en dat zich daarom een van de contra-indicaties voor plaatsing in een HTL voordoet, genoemd in het Maatregelenbeleid 2020 van het COa (hierna: het maatregelenbeleid).
1.1. In de eerste grief bestrijdt het COa deze overwegingen. Deze grief slaagt. In het maatregelenbeleid staat als een van de contra-indicaties voor plaatsing in de HTL dat de bewoner in aanmerking komt voor een regulier zorgtraject of overplaatsing naar de IBO of Veldzicht en dat het uitgangspunt is dat bewoners met psychiatrische problematiek niet in een HTL worden geplaatst. Het COa heeft in lijn met het maatregelenbeleid aan de GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA) gevraagd of er bezwaren zijn waardoor plaatsing van de vreemdeling in de HTL niet mogelijk is. Het COa betoogt terecht dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat de GZA akkoord heeft gegeven voor de plaatsing en dat de rechtbank ten onrechte uit het patiëntendossier van de vreemdeling heeft opgemaakt dat hij ernstige psychiatrische problematiek heeft die aanleiding had moeten zijn voor het COa om de vreemdeling over te plaatsen naar een IBO of Veldzicht. Volgens het patiëntendossier is de vreemdeling weliswaar gediagnosticeerd met een schizotypische (persoonlijkheids)stoornis, maar het COa betoogt terecht dat daar niet uit blijkt dat het gaat om relevante psychiatrische problematiek waardoor hij in aanmerking komt voor plaatsing in een IBO of Veldzicht. Uit het patiëntendossier blijkt wel dat behandelaars een overplaatsing naar Veldzicht hebben overwogen, maar niet dat de vreemdeling ten tijde van de overplaatsing naar de HTL daadwerkelijk voor plaatsing daar in aanmerking kwam. De rechtbank heeft daarom ten onrechte overwogen dat het besluit van het COa onzorgvuldig is.
2. Gelet op wat onder 1.1 is overwogen is het besluit van het COa tot overplaatsing van de vreemdeling naar de HTL rechtmatig. Met die conclusie is de grondslag aan de door de rechtbank uitgesproken veroordeling van het COa tot het vergoeden van de schade aan de vreemdeling komen te ontvallen. De tweede grief, gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat niet de staatssecretaris, maar het COa is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de vreemdeling, behoeft daarom geen bespreking.
3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond. Het COa hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 6 juli 2021 in zaak nr. 21/3520;
III. verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. B. Meijer en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Sevenster
voorzitter
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2023
488-999