202300542/2/R2.
Datum uitspraak: 27 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A], [verzoekster B], [verzoekster C[, [verzoekster D] en [verzoekster E] (hierna: [verzoeker] en anderen), gevestigd te Loon op Zand,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Loon op Zand,
verweerder.
Procesverloop
Bij het besluit van 15 december 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Van Lier Park" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[partij] heeft een schriftelijke reactie ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening ter zitting behandeld op 2 juni 2023, waar [verzoeker] en anderen, bijgestaan door mr. A.A.J. Immink, rechtsbijstandverlener te Eindhoven, de raad, vertegenwoordigd door L. Lossie en J.M. Visser, zijn verschenen. Voorts is ter zitting initiatiefnemer [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. C.J. Schipperus, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
2. Het voorliggende plan voorziet ter plaatse van de gronden waarop voorheen een schoenenfabriek was gevestigd in woningbouw. Met het plan zal ook een agrarisch bedrijf worden gesaneerd, omdat dat bedrijf vanwege het aspect geur anders een belemmering zou vormen voor de woningbouw.
[verzoeker] en anderen zijn gevestigd op het perceel [locatie]. Zij vrezen dat de bedrijfsvoering van hun bedrijfsactiviteiten, waaronder een transportbedrijf als gevolg van het plan op een onaanvaardbare wijze zal worden belemmerd.
Spoedeisend belang
3. De voorzieningenrechter overweegt dat de initiatiefnemer ter zitting heeft verklaard zo spoedig mogelijk een omgevingsvergunning voor bouwen te zullen aanvragen, zodat naar het oordeel van de voorzieningenrechter een spoedeisend belang bestaat bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Geluid
4. [verzoeker] en anderen stellen dat hun bedrijfsactiviteiten kunnen leiden tot onaanvaardbare geluidoverlast bij de voorziene woningen en dat door het voorliggende plan hun bedrijfsvoering aldus zou kunnen worden belemmerd.
Daartoe stellen zij allereerst dat verschillende geluidbronnen niet in het akoestisch onderzoek zijn meegenomen en dat dus niet is uitgegaan van een representatieve bedrijfssituatie van het transportbedrijf.
Verder stellen zij dat in het akoestisch onderzoek is uitgegaan van een te lage maximumsnelheid voor vrachtwagens. Volgens hen wordt zowel op hun bedrijfsterrein alsook op de openbare weg veel harder gereden.
Verder stellen zij dat de richtafstand ten onrechte is gemeten vanaf het bouwvlak van hun transportbedrijf tot de gevel van de woningen, terwijl ook buiten de bedrijfsbebouwing meerdere bedrijfsactiviteiten plaatsvinden.
Voorts stellen zij dat de toepasselijke geluidgrenswaarden tijdens de nachtperiode ten onrechte worden overschreden met alle gevolgen van dien.
Ten slotte stellen zij dat de cumulatieve geluidbelasting ter plaatse van de voorziene woningen niet in het akoestisch onderzoek is beoordeeld.
4.1. De voorzieningenrechter overweegt dat in het "Akoestisch onderzoek industrielawaai Van Lierterrein Loon op Zand" van het bureau De Roever van 24 mei 2022 onder andere de geluidbelasting van het bedrijf van [verzoeker] en anderen aan de [locatie] bij de beoogde woningen is beoordeeld. In het akoestisch onderzoek staat dat op grond van het geldende bestemmingsplan "Kom Loon op Zand 2011" op het perceel [locatie] een transportbedrijf is toegelaten die naar aard en invloed op de omgeving kan worden geacht te behoren tot maximaal milieucategorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Uit het akoestisch onderzoek volgt dat de representatieve bedrijfssituatie van het transportbedrijf is bepaald aan de hand van het beschikbare milieudossier en deze maximale planologische mogelijkheden. In het akoestisch onderzoek zijn op basis van de representatieve bedrijfssituatie de geluidbronnen in kaart gebracht, waarbij onder meer rekening is gehouden met verkeersbewegingen van lichte voertuigen en vrachtwagens, de heftruck, het optrekken van licht verkeer en vrachtwagens en het dichtslaan van de portieren. Daarbij heeft de raad genoegzaam onderbouwd dat die geluidbronnen maatgevend zijn en dat de door [verzoeker] en anderen aangehaalde geluidbronnen niet passen bij een bedrijf uit milieucategorie 1. Gelet hierop is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in het akoestisch onderzoek dan ook uitgegaan van een representatieve bedrijfssituatie van het bedrijf van [verzoeker] en anderen.
Het betoog slaagt niet.
4.2. De voorzieningenrechter overweegt daarnaast dat in het akoestisch onderzoek wordt uitgegaan van een bronvermogen van de vrachtwagens van 100 dB(A) op het bedrijventerrein bij een snelheid van 5 km/u en 103 dB(A) op de openbare weg bij een snelheid van 20 km/u. De raad heeft voldoende gemotiveerd dat daarmee in het akoestisch onderzoek is uitgegaan van een zogenoemde worst-case situatie, omdat zoals de raad heeft uiteengezet een lagere snelheid zal zorgen voor een langere bedrijfsduur en daarmee voor een hogere geluidemissie. Ook ziet de voorzieningenechter geen reden om uit te gaan van andere bronvermogens. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter op voorhand in deze enkele stelling van [verzoeker] en anderen geen aanleiding dat de raad zich redelijkerwijze niet op dit standpunt heeft kunnen stellen.
Het betoog slaagt niet.
4.3. De voorzieningenrechter overweegt daarnaast dat op grond van de VNG-brochure ten opzichte van een transportbedrijf uit milieucategorie 1 een richtafstand van 10 m moet worden aangehouden, maar dat de richtafstand in gemengd gebied - zoals hier aan de orde - met één afstandsstap naar 0 m kan worden verlaagd. In het akoestisch onderzoek staat dat ten opzichte van het transportbedrijf aan de richtafstand wordt voldaan, waarbij de raad heeft onderbouwd dat de richtafstand is gemeten vanaf het bedrijfsperceel en niet vanaf de bebouwing. De voorzieningenrechter ziet ook aldus geen aanleiding voor het oordeel dat de richtafstand op onjuiste wijze zou zijn gemeten.
Het betoog slaagt niet.
4.4. De voorzieningenrechter overweegt verder dat er uit het akoestisch onderzoek volgt dat het maximale geluidniveau van 60 dB(A) in de nacht zal worden overschreden door optrekkend verkeer. Uit het akoestisch onderzoek volgt dat om een aanvaardbaar binnenniveau te garanderen de gevelwering op de begane grond minimaal 20 dB en op de verdiepingen minimaal 16 dB zal moeten bedragen en dat deze gevelwering daarmee gelijk of lager is dan de eisen in het Bouwbesluit 2012, waardoor de maximale binnenwaarde niet zal worden overschreden. Hoewel dat volgens de raad op basis van het akoestisch onderzoek vanuit ruimtelijk oogpunt niet noodzakelijk wordt geacht, heeft de raad twee aanvullende maatregelen in het voorliggende plan opgenomen. De raad heeft in het voorliggende plan opgenomen dat tussen de beoogde woningen en het transportbedrijf een afschermende voorziening van minimaal 2 m dient te worden gerealiseerd en het bouwvlak van de bestemming "Woongebied" aan de oostzijde met 1 m ingekort. In het akoestisch onderzoek is geconcludeerd dat met deze maatregelen de overschrijdingen worden weggenomen en daarmee wordt voldaan aan de geldende geluidgrenswaarden. De raad heeft toegelicht dat dit niet anders is wanneer rekening wordt gehouden met de mogelijkheid van vergunningvrij bouwen en de geluidbelasting in de tuin van de voorziene woningen. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter in hetgeen [verzoeker] en anderen hebben betoogd geen aanleiding om in zoverre aan deze conclusie van het akoestisch onderzoek te twijfelen.
Het betoog slaagt niet.
4.5. Ten slotte overweegt de voorzieningenrechter dat de raad onder de verwijzing naar het akoestisch onderzoek heeft toegelicht dat ter plaatse van de beoogde woningen geen sprake zal zijn van cumulatie van geluid. De raad heeft onder verwijzing naar het akoestisch onderzoek uiteengezet dat in het kader van de derde stap van de VNG-brochure rekening wordt gehouden met de geluidscumulatie. In het akoestisch onderzoek staat echter dat uitsluitend het maximaal geluidniveau wordt overschreden, waarbij cumulatie van geluid niet aan de orde zal zijn. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de raad zich aldus op het standpunt heeft mogen stellen dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare geluidscumulatie.
Het betoog slaagt niet.
Voorwaardelijke verplichting
5. [verzoeker] en anderen betogen dat de voorwaardelijke verplichting in artikel 5.5.3 van de planregels niet effectief is om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de voorziene woningen te verzekeren. Zij stellen dat niet is gemotiveerd dat een scherm van 2 m voldoende is, terwijl dat scherm geen effect zal hebben op de hoger gelegen verdiepingen en de appartementen.
5.1. Artikel 5.5.3, aanhef en onder b, van de planregels luidt:
"Voorwaardelijke verplichting
b. Het gebruiken van de woning(en) direct ten oosten van de aanduiding 'geluidscherm' is uitsluitend toegestaan, mits er een tuinmuur c.q. geluidscherm met een minimum bouwhoogte van 2,0 m en een minimum massa van 10 kg/m² over de hele lengte van de aanduiding is aangelegd en in stand wordt gehouden zoals aangegeven in het Akoestisch onderzoek industrielawaai, dat als bijlage 9 bij de toelichting van het bestemmingsplan is gevoegd."
5.2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat in artikel 5.5.3, aanhef en onder b, van de planregels is neergelegd dat het gebruiken van de woningen direct ten oosten van de aanduiding "geluidscherm" uitsluitend is toegelaten, mits een tuinmuur c.q. geluidscherm met een minimum bouwhoogte van 2 m en een minimum massa van 10 kg/m² over de hele lengte van de aanduiding wordt aangelegd en in stand wordt gehouden overeenkomstig het akoestisch onderzoek. Daargelaten dat het voorgenomen geluidscherm op grond van het akoestisch onderzoek uit ruimtelijk oogpunt niet noodzakelijk is geacht, heeft de raad deze maatregel aanvullend in het hier voorliggende plan opgenomen met het oog op het belang van zowel de bewoners als omliggende bedrijven. De raad heeft daarbij aangegeven dat de door [verzoeker] en anderen genoemde hoger gelegen verdiepingen en de appartementen op grotere afstand van het geluidscherm liggen en dat de geluidbelasting ook daar aanvaardbaar zal zijn. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter in de enkele stelling van [verzoeker] en anderen geen aanleiding voor het oordeel dat de raad deze voorwaardelijke verplichting in artikel 5.5.3, onder b, van de planregels niet op deze wijze in het voorliggende plan heeft kunnen opnemen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie en proceskosten
6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. K. van Baaren, griffier.
w.g. Ten Veen
voorzieningenrechter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2023
914