ECLI:NL:RVS:2023:2477

Raad van State

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
202302098/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdelingen

Op 8 maart 2023 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, bepaald dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid uiterlijk 6 juni 2023 een besluit moet nemen op een aanvraag om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen. Tevens is de staatssecretaris een dwangsom van € 250,00 per dag verschuldigd voor elke dag dat hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,00. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

In het hoger beroep klaagt de staatssecretaris over de hoogte van de dwangsom, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de staatssecretaris geen belang meer heeft bij een oordeel over de dwangsom, omdat hij binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen. Hierdoor is het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De Afdeling heeft tevens vastgesteld dat er van rechtswege een beroep aanhangig is tegen het besluit van 5 juni 2023, waarin de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdelingen heeft afgewezen. Dit beroep is ter behandeling als bezwaar terugverwezen naar de staatssecretaris om te voorkomen dat de vreemdelingen hun rechtsbescherming verliezen. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en er is een griffierecht opgelegd.

Uitspraak

202302098/1/V1.
Datum uitspraak: 28 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 8 maart 2023 in zaak nr. NL23.2361 in het geding tussen:
[vreemdeling 1], [vreemdeling 2], [vreemdeling 3] en [vreemdeling 4]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij uitspraak van 8 maart 2023 heeft de rechtbank bepaald dat de staatssecretaris uiterlijk 6 juni 2023 een besluit neemt op een aanvraag om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen en hij een dwangsom van € 250,00 is verschuldigd voor elke dag waarmee hij die termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,00.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. F.M. Holwerda, advocaat te Amsterdam, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 5 juni 2023 heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen.
De vreemdelingen hebben desgevraagd op dat besluit gereageerd bij brief van 16 juni 2023.
Overwegingen
Hoger beroep
1.       In zijn enige grief klaagt de staatssecretaris over de hoogte van de door de rechtbank met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb vastgestelde dwangsom. De staatssecretaris heeft geen belang meer bij een oordeel van de Afdeling over de hoogte van die dwangsom. Hij is die dwangsom namelijk in zijn geheel niet verschuldigd, omdat hij binnen de door de rechtbank gestelde termijn een besluit op de aanvraag heeft genomen.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Omdat het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen de overweging van de rechtbank over de rechterlijke dwangsom en van eenvoudige aard is, merkt de Afdeling de zaak als ‘licht’ aan en past zij wegingsfactor 0,5 toe.
Beroep
3.       Ingevolge artikel 6:20, derde lid, in samenhang gelezen met artikel 6:24 van de Awb, is bij de Afdeling een van rechtswege ontstaan beroep aanhangig tegen het besluit van 5 juni 2023. In dat besluit heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdelingen namelijk niet ingewilligd en de vreemdelingen hebben in de brief van 16 juni 2023 laten weten gronden tegen dat besluit te hebben gericht. De Afdeling verwijst dit beroep met toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb ter behandeling als bezwaar naar de staatssecretaris om ongewenst verlies van rechtsbescherming in een bezwaarprocedure te voorkomen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.       verwijst het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 5 juni 2023, V-[…], […], […] en […], ter behandeling als bezwaar naar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid;
III.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep en het van rechtswege ontstane beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV.      bepaalt dat van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een griffierecht van € 548,00 wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Jongeneel, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Jongeneel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2023
958