202202583/1/R1.
Datum uitspraak: 28 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Haarlem,
tegen de uitspraak van de rechtbank NoordHolland van 15 maart 2022 in zaak nr. 20/5664 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
Procesverloop
Bij besluit van 3 februari 2020 heeft het college geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van een terrasafscheiding en het in gebruik nemen van een bestaand dakterras op het perceel [locatie 1] in Haarlem (hierna: het perceel).
Bij besluit van 11 september 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 maart 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[partij] en het college hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 19 april 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. S.J. Sattler, advocaat te Haarlem, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.S.M. Vringer, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door mr. J.W. Spanjer, advocaat te Heemstede, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is eigenaar van de percelen [locatie 2] en [locatie 1] te Haarlem. Het perceel [locatie 2] ligt op de begane grond en is een winkelpand, dat is verhuurd aan een derde. Op de eerste verdieping bevindt zich een appartement, waar [appellant] zelf woont. Het pand op de begane grond is aan de rechterzijde uitgebouwd, waardoor een L-vormig pand is ontstaan. In de uitbouw bevindt zich een winkelmagazijn. Het dak van de uitbouw grenst aan de uitbouw aan de achterzijde van de [locatie 3] en daarop is door de voormalige eigenaar van de [locatie 4] een dakterras aangelegd. [appellant] heeft aan hem toestemming gegeven om op het dak van de uitbouw van het winkelmagazijn een dakterras aan te leggen en hier gebruik van te maken. Zo ontstond in feite één dakterras. Nadat de woning aan de [locatie 4] werd verkocht aan [partij], heeft [appellant] aangegeven dat zij zelf gebruik wenst te maken van het deel van het dakterras dat op het magazijn van de winkel aan de [locatie 2] ligt.
2. [appellant] heeft daartoe op 25 september 2019 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een terrasafscheiding op het dak van de uitbouw van [locatie 2] met een bestaand dakterras. Met deze aanvraag is beoogd dat dakterras op te splitsen in twee gedeelten.
3. Van belang is nog dat het college [appellant] in 2018 een omgevingsvergunning heeft verleend voor het aanleggen van een dakterras op het dak van de [locatie 2]. Het gaat daarbij om het gedeelte van het dak dat vanuit de achtergevel direct aan de woning van [appellant], ten noordwesten van het dakterras op de uitbouw van het winkelmagazijn, grenst. Omdat dit daar licht hellend is, is toen ook omgevingsvergunning verleend voor aanpassing van het dak. [appellant] heeft van deze omgevingsvergunning geen gebruik gemaakt.
4. Het college heeft bij besluit van 3 februari 2020 geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen. Het college heeft de aanvraag van [appellant] opgevat als een aanvraag om het gebruik van het dakterras te legaliseren, omdat door het plaatsen van een terrasafscheiding volgens het college een nieuw dakterras wordt gecreëerd. Volgens het college is het dakterras in strijd met het geldende bestemmingsplan "Vijfhoek/Heiliglanden - De Kamp" (hierna: het bestemmingsplan), omdat het dakterras meer dan 2,50 m diep is en niet wordt ontsloten vanuit de achtergevel van de woning. Het college is niet bereid om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 4, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht de vergunning te verlenen, omdat het dakterras in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Wettelijk kader
5. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Beoordeling van het hoger beroep
Is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan?
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het realiseren van een dakterras in strijd is met het bestemmingsplan, omdat dit in deze situatie niet van toepassing is. In het bestemmingsplan zijn geen bepalingen opgenomen die zien op de situatie van [appellant], namelijk een dakterras gesitueerd op een L-vormige uitbouw. Daarnaast zijn de uitbouwen aan de achterzijde van de Gierstraat zodanig met elkaar vergroeid, dat niet meer kan worden gesproken van een buitenruimte op een gebouw, maar van een achtertuin, aldus [appellant].
6.1. Op de zitting heeft [appellant] bevestigd dat de aanvraag ziet op zowel het plaatsen van een erfafscheiding als het gebruik van het dakterras. Het college heeft de aanvraag ook als zodanig opgevat.
6.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het desbetreffende stuk dak als dakterras kan worden aangemerkt en daarmee onder de reikwijdte van het bestemmingsplan valt. Artikel 1.39 van de planregels definieert een dakterras als ‘een met omheining afgezette buitenruimte op een gebouw’. Het terras voldoet aan die definitie, zodat van een dakterras sprake is. Dat volgens [appellant] uitbouwen met elkaar vergroeid zijn en het bestemmingsplan niet expliciet voorziet in situaties waarin de uitbouw van een pand L-vormig is, leidt niet tot een ander oordeel. Het bestemmingsplan bevat een algemene regeling voor dakterrassen, waarbij niet van belang is welke vorm dit aanneemt. Daarmee is het bestemmingsplan ook van toepassing op panden met een L-vormige uitbouw.
6.3. Dit in aanmerking genomen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het dakterras in strijd is met artikel 13.2.3, onder 2 en 5, van de planregels. Het dakterras is namelijk met een diepte van 3,40 meter dieper dan volgens de planregels is toegestaan (maximaal 2,50 meter). Ook wordt het dakterras niet ontsloten vanuit de achtergevel van de woning van de [locatie 1].
Het betoog slaagt niet.
Heeft het college de belangen van [appellant] voldoende meegewogen bij de besluitvorming?
7. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte meer gewicht heeft toegekend aan het belang van de privacy van de buren aan de [locatie 4] dan aan haar belang bij het gebruiken van haar eigen dakterras. Het plaatsen van een terrasafscheiding maakt geen inbreuk op de privacy van [partij] omdat hij niet zelf in het pand woont, maar elders woont.
7.1. De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort in dit geval tot de bevoegdheid van het college, waarbij het college beleidsruimte heeft. De bestuursrechter toetst of het college bij een afweging van de betrokken belangen redelijkerwijs tot zijn besluit om de omgevingsvergunning te weigeren heeft kunnen komen.
7.2. De rechtbank heeft in het betoog van [appellant] terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college haar belang zwaarder had moeten laten wegen dan dat van [partij]. Daarbij heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college aan het weigeringsbesluit ten grondslag heeft mogen leggen dat het aangevraagde dakterras met het oog op de privacy van de bewoners van de [locatie 4] niet wenselijk is.
Verder heeft de rechtbank van belang mogen achten dat in 2018 een omgevingsvergunning is verleend waarmee een dakterras kan worden gerealiseerd dat een directe relatie tot de woning heeft en waarmee de inkijk op de woning van [partij] wordt beperkt. Ter zitting heeft [appellant] er in dat verband op gewezen dat niet van haar kan worden verlangd dat zij aan die omgevingsvergunning uitvoering geeft, vanwege de hoge kosten die hieraan verbonden zijn. De Afdeling kent hier in het kader van de belangenafweging echter minder gewicht aan toe. Het ligt in de risicosfeer van [appellant] als zij pas na verlening van de vergunning nagaat of zij het dakterras wel kan financieren.
Het betoog slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
8. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het weigeren van de gevraagde omgevingsvergunning in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Zij wijst daarbij op de omstandigheid dat op iedere uitbouw in de directe omgeving een dakterras is gebouwd. Door het besluit van het college zou [appellant] de enige omwonende zijn aan wie het gebruik van de uitbouw als dakterras wordt geweigerd. Ter motivering van haar standpunt heeft [appellant] situatiefoto’s van de dakterrassen aan de achterzijde van de Gierstraat ingebracht.
8.1. [appellant] heeft geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan kan worden geoordeeld dat het college het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. De enkele omstandigheid dat op de uitbouwen van nabijgelegen percelen ook dakterrassen zijn gebouwd, maakt niet dat van gelijke gevallen sprake is. Daarbij valt niet uit te sluiten dat op de nabijgelegen percelen sprake is van illegaal gebouwde dakterrassen. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat het college niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door de omgevingsvergunning te weigeren.
Het betoog faalt.
Conclusie
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Montagne
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2023
374-1049
BIJLAGE
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
[…];
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan
[…].
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
[…]
2°. in de bij de algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
[…].
Besluit omgevingsrecht
Bijlage II
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° van de wet van het bestemmingsplan of beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
[…];
4. een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw;
[…].
Bestemmingsplan "Vijfhoek/Heiliglanden - de Kamp"
Artikel 1.39
Dakterras: een met een omheining afgezette buitenruimte op een gebouw.
Artikel 13.2.3
[…]
c. een dakterras is toegestaan, mits:
[…];
2. Het dakterras van binnenuit wordt ontsloten;
3. privacyschermen niet hoger zijn dan 1,5 m en niet dieper dan 2,5 m;
[…];
5. de diepte van het dakterras niet meer bedraagt dan 2,5 m gemeten vanuit de achtergevel;
6. voorzien van een afscheiding met een maximale hoogte van 1,2 m;
[…].